-
1 onzinnig
♦voorbeelden:een onzinnige onderneming • a senseless undertaking -
2 onzinnig
♦voorbeelden: -
3 onzinnig
-
4 onzinnig
apsurdoDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > onzinnig
-
5 onzinnig
adj. fatuous, preposterous, inept, senseless, nonsensical, of no importance, absurd, grotesque, fiddle-faddle--------adv. absurdly -
6 onzinnig
-
7 onzinnig
1) absurd2) orimlig -
8 onzinnig
aberrant, absurde -
9 onzinnig
apsurdo -
10 dat wordt onzinnig duur
dat wordt onzinnig duur -
11 dat wordt onzinnig duur
dat wordt onzinnig duurVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat wordt onzinnig duur
-
12 een onzinnig antwoord
een onzinnig antwoordVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een onzinnig antwoord
-
13 нелепый
onzinnig, ongerijmd -
14 nonsensical
-
15 rubbishy
-
16 senseless
adj. buiten bewustzijn; smakeloos; onlogisch; dom; onzinnig[ sensləs] 〈 senselessness〉 -
17 bête
bête1 [bet]〈v.〉♦voorbeelden:bête à bon dieu • lieveheersbeestjebête de proie • roofdierbête de somme • lastdierbête de trait • trekdier〈 figuurlijk〉 c'est ma bête noire • ik kan hem, haar niet uitstaan〈 figuurlijk〉 être la bête noire • het zwarte schaap, de gebeten hond zijn〈 figuurlijk〉 chercher la petite bête • vitten, muggenziftenbête puante • stinkdierbêtes sauvages, féroces • wilde dierentravailler comme une bête de somme • zich afbeulenêtre malade comme une bête • doodziek zijnregarder qn. comme une bête curieuse • iemand aangapenfaire la bête • dom doen, zich van de domme houden¶ bête à concours • boekenwurm, werkezel, vosser————————bête2 [bet]1 dom♦voorbeelden:bête comme un âne, une oie, un pied • oliedomc'est bête comme chou • dat is kinderspel1. f1) beest, dier3) domkop2. bêtesf pl(het) vee, wilde dieren, insecten3. adj1) dom, dwaas2) onzinnig -
18 extravagant
-
19 insensé
insensé [ẽsãsee]1 waanzinnig ⇒ dwaas, onzinnig, gek♦voorbeelden:1 c'est insensé • het is waanzin, onzinadj1) waanzinnig, onzinnig, gek2) belachelijk -
20 абсурдный
absurd, dwaas, onzinnig
См. также в других словарях:
Schänden — 1. Dai sik schennt, dai sik kennt. (Iserlohn.) – Woeste, 77, 308. 2. Der sich selbs schend, lobt niemandt. – Gruter, I, 17; Eyering, I, 541. Lat.: Domesticum thesaurum calumniari. (Tappius, 47a; Philippi, I, 124.) 3. Es kan keiner den andern… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon