-
1 ärgerlich
ärgerlich2 ergerlijk, vervelend ⇒ naar, onaangenaam♦voorbeelden:ärgerlich auf, über jemanden sein • boos op, ontstemd over iemand zijn -
2 er wurde sehr ärgerlich
-
3 missmutig
missmutig1 ontstemd, wrevelig -
4 missvergnügt
missvergnügt1 misnoegd, ontstemd -
5 ungnädig
-
6 unmutig
-
7 unwillig
-
8 verdrossen
-
9 Ärger
Ärger〈m.; Ärgers〉1 ergernis, ontstemming, woede ⇒ misnoegen, verontwaardiging♦voorbeelden:über jemanden Ärger empfinden • over iemand ontstemd zijndas ist sein ständiger Ärger • dat is voor hem een voortdurende bron van ergernis2 jemandem Ärger bereiten, machen • iemand narigheid, last bezorgen〈 informeel〉 mach (mir) keinen Ärger! • maak geen problemen! -
10 über jemanden Ärger empfinden
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > über jemanden Ärger empfinden
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский