-
1 escape
n. vlucht; lek; uitlaat--------v. vluchten, weglopen; lekken; gered wordenescape1[ iskeep] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————escape23 verdwijnen ⇒ vervagen, vergeten raken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 ontgaan♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский