-
1 ernüchtern
-
2 отрезвлять
vgener. ontnuchteren -
3 разочаровывать
vgener. afvallen, ontnuchteren, (iem.) een jas geven (кого-л.), ontgoochelen, teleurstellen -
4 disenchant
v. ontgoochelen, desillusioneren[ dissintsja:nt] 〈zelfstandig naamwoord: disenchantment〉1 ontgoochelen ⇒ ontnuchteren, uit de droom helpen -
5 sobering
adj. ontnuchteren -
6 désabuser
vontnuchteren, ontgoochelen -
7 dégriser
dégriser [deegriezee]♦voorbeelden: -
8 dessoûler
〈 informeel〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
9 échauder
-
10 ausnüchtern
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский