-
1 emprunt
emprunt [ãprũ]〈m.〉♦voorbeelden:emprunt d'Etat • staatsleningemprunt à court terme • kortlopende leningemprunt privé • onderhandse leningcontracter un emprunt • een lening aangaanlancer un emprunt • een lening uitschrijvensouscrire à un emprunt • op een lening inschrijven2 d' emprunt • andermans, geleend, niet-eigenérudition d' emprunt • oppervlakkige belezenheidnom d' emprunt • valse naamm1) (geld)lening2) (het) lenen4) imitatie5) leenwoord -
2 заимствование
-
3 заимствованное слово
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > заимствованное слово
-
4 anglicisme
-
5 gallicisme
-
6 Anleihe
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский