-
1 behead
-
2 decapitate
-
3 décapiter
-
4 обезглавливать
vgener. onthalzen, onthoofden -
5 decollate
v. onthoofden -
6 wringing one's neck
iem. nek samenknijpen (onthoofden, doorsnijden van de hals, iem. nek breken) -
7 cou
cou [koe]〈m.〉♦voorbeelden:1 arrière, devant du cou • nek, hals〈 informeel〉 casser le cou à une bouteille • een fles opentrekken, een borreltje pakkense casser, se rompre le cou • zijn nek breken, zijn kop kosten 〈 ook figuurlijk〉couper le cou • onthoofdenserrer le cou • wurgentendre le cou • ter slachtbank geleid wordense jeter au cou de qn. • iemand om de hals vliegenêtre endetté jusqu'au cou • tot over de oren in de schuld zitten→ jambemhals, nek -
8 couper le cou
couper le cou -
9 trancher
trancher [trãsĵee]1 snijden→ vifII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doorsnijden ⇒ doorhakken, afsnijden2 een beslissing nemen over ⇒ oplossen, uitmaken♦voorbeelden:→ noeud -
10 trancher la tête de qn.
trancher la tête de qn. -
11 enthaupten
-
12 guillotinieren
guillotinieren1 guillotineren, met de guillotine onthoofden -
13 köpfen
köpfen♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский