-
21 numeric format
numeriek formaat, het formaat waarin een numerieke waarde wordt weergegeven in een elektronisch werkblad -
22 numerically controlled machine
numeriek bestuurde machineEnglish-Dutch technical dictionary > numerically controlled machine
-
23 numerical
adj. numeriek[ njoe:merrikl]♦voorbeelden: -
24 numérique
-
25 количественный
kwantitatief, numeriek -
26 цифровой
adjgener. digitaal, numeriek -
27 численный
-
28 числовой
-
29 residual
adj. overgebleven--------n. overblijfsel, iets wat overgebleven is; aandelen betaald aan een artiest, regisseur of een schrijver (voor herhaald gebruik van een film, spel, radio of televisiereclame waarin de artiest voorkomt; positief of negatief numeriek verschil tussen getallen[ rizzidzjoeəl] -
30 IP address
internet adres, numeriek adres dat een bepaalde computer aangeeft op het netwerk -
31 numeric
adj. numeriek -
32 numerically
adv. numeriek, getal(s)- -
33 numerics
n. numeriek, getal -
34 avantage
avantage [aavãtaazĵ]〈m.〉2 overwicht ⇒ overhand, voorsprong♦voorbeelden:savoir faire valoir ses avantages • zich weten te verkopenprendre avantage de • profiteren vanà l'avantage de qn. • in iemands voordeelse montrer à son avantage • zich van zijn beste kant laten zienavoir avantage à • voordeel hebben bij, er beter aan doen teprendre, perdre l'avantage • de overhand krijgen, de voorsprong verliezenm1) voordeel2) pluspunt, nut, voorrecht3) voorsprong -
35 nombre
nombre [nõbr]〈m.〉2 aantal ⇒ menigte, hoeveelheid3 telwoord♦voorbeelden:nombres fractionnaires décimaux • tiendelige breukenun mauvais nombre • ongeluksgetalfaire nombre • alleen maar als zaalvulling dienen; talrijk lijken; meetellenmettre au nombre des meilleurs • tot de besten rekenenle (plus) grand nombre • het merendeelje te compte au nombre de mes amis • ik reken jou tot mijn vriendennombre (de) • veelen nombre • in groten getaleils sont supérieurs en nombre • zij zijn numeriek sterkersans nombre • talloosserez-vous du nombre (des invités)? • behoort u tot de genodigden?nombre ordinal • rangtelwoord————————nombre (de)m1) getal2) menigte, hoeveelheid3) telwoord -
36 numériquement
-
37 pavé
pavé [paavee]〈m.〉1 (straat)steen ⇒ kei, blok, tegel2 plaveisel ⇒ wegdek, bestrating♦voorbeelden:c'est le pavé dans la mare • dat is de knuppel in het hoenderhok2 brûler le pavé • rennen, hard rijden〈 figuurlijk〉 être sur le pavé • op straat staan, werkloos zijnjeter qn. sur le pavé • iemand op straat gooien→ hautm1) straatsteen, straatkei2) plaveisel, wegdek3) openbare weg4) pil [boek]5) kaderartikel -
38 avoir l'avantage du nombre
avoir l'avantage du nombreDictionnaire français-néerlandais > avoir l'avantage du nombre
-
39 digital
digital [diezĵietaal],digitaux [diezĵietoo] -
40 digitaliser
Страницы