-
1 nieuweling
♦voorbeelden: -
2 nieuweling
1 [onervaren mens] novice, beginner2 [pas aangekomene] newcomer ⇒ 〈 op school ook〉 new boy/girl/pupil, 〈 rekruut〉 (raw/new) recruit, 〈 op universiteit〉 freshman 〈 mannelijk〉, freshwoman 〈 vrouwelijk〉♦voorbeelden: -
3 nieuweling
-
4 nieuweling
I.deNeueinsteiger mII.deNeuling m -
5 nieuweling
n. novice, neophyte; tyro, recruit, newcomer, greener; greenhorn, rookie, tenderfoot, johnny raw -
6 nieuweling
• beginner• new-comer• novice -
7 een nieuweling in het vak zijn
een nieuweling in het vak zijn -
8 een nieuweling in het vak
een nieuweling in het vakVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een nieuweling in het vak
-
9 new-comer
nieuweling -
10 novice
nieuweling -
11 entrant
n. binnentredende, nieuweling, deelnemer (wedstrijd)[ entrənt]♦voorbeelden: -
12 apprenti
〈m., v.〉♦voorbeelden:apprenti sorcier • tovenaarsleerlingm (f - apprentie)1) leerling/-e, leerjongen/-meisje2) nieuweling/-e, beginneling/-e -
13 nieuwkomer
1 → link=nieuweling 0.2nieuweling 0.22 [iets nieuws] novelty, innovation♦voorbeelden: -
14 начинающий
beginneling, nieuweling -
15 новичок
beginneling, nieuweling -
16 новичок
-
17 arrival
n. aankomst, komst[ ərajvl]1 aangekomene ⇒ binnengevaren schip, binnengekomen trein/vliegtuig♦voorbeelden: -
18 fledgeling
n. jonge vogel die net veren heeft gekregen; onervaren jong iemand; nieuwkomer, beginneling, nieuweling; deelnemer (in activiteit)→ fledgling fledgling/ -
19 greenhorn
-
20 neophyte
n. neofiet, pas gewijd priester; pas begonnen priester[ niəfajt]1 beginner ⇒ nieuweling, beginneling
Страницы