Перевод: со всех языков на английский

с английского на все языки

next+sunday

  • 81 когда рак свистнет

    когда (пока) рак < на горе> свистнет
    прост., шутл., ирон.
    cf. the day (when) pigs fly; when the moon turns green cheese; when two (three) Sundays come together; on the second Sunday of next week; tomorrow come never; when hell freezes over Amer.; when the devil is blind; when the Ethiopian changes his skin; at latter Lammas; at (on) the Greek calends (kalends); on St. Tib's eve

    Русско-английский фразеологический словарь > когда рак свистнет

  • 82 после дождичка в четверг

    ирон., шутл.
    one fine day when it is raining; cf. on the second Sunday (Monday, etc.) of next week; when two (three) Sundays come together; on tomorrow come never; when (the day) pigs fly; until the cows come home; when the devil is blind; when the moon turns green cheese; when the hell freezes over Amer.; when the Ethiopian changes his skin; at latter Lammas; on St. Tib's eve

    - Так вот мы и говорим вам, - заканчивал Баскаков, - чтобы мир не после победы, не после дождичка в четверг, не после того, когда будут изувечены ещё тысячи рабочих и мужиков, а давайте нам мир сейчас, без всяких побед. (А. Гайдар, Школа) — 'Well then, we tell you,' Baskakov said, winding up, 'we don't want peace after victory, until the cows come home, and more thousands of workers and peasants will have been maimed - we want peace now, without any victories.'

    Русско-английский фразеологический словарь > после дождичка в четверг

  • 83 пасха

    Русско-английский большой базовый словарь > пасха

  • 84 христианская пасха

    Русско-английский большой базовый словарь > христианская пасха

  • 85 goed

    goed1
    〈het; geen meervoud〉
    [wat goed is] good
    [gezamenlijke goederen/artikelen] goods ware(s)
    [één of meer voorwerpen, materiaal] stuff things
    [kleding] clothes
    [textiel] material, fabric cloth
    voorbeelden:
    1   goed en kwaad good and evil, right and wrong
         dat zal hem goed doen that'll do him good, it'll be good for him
         hij meende er goed aan te doen he meant well by it, he did it for the best
         ik denk dat je daar goed aan gedaan hebt I think you did the right thing
         hij kan geen goed meer doen he can't do a thing right
         daar zul je de zaak geen goed mee doen you won't do things any good if you do that
         er is bij hem geen goed te doen there's no pleasing him
    3   gestolen goed stolen goods/property
         onroerend goed real estate
         roerend goed personal property/effects
         spreekwoord gestolen goed gedijt niet ill-gotten gains never prosper
    4   figuurlijkis het kleine goed al naar bed? have the kids/little ones gone to bed yet?
    5   zij heeft haar goeie goed aan she's got her Sunday best on
         schoon goed aantrekken put on clean clothes
    6   wit/bont goed white/coloured wash; whites, coloureds
         het goed hangt te drogen the washing is hanging up to dry
    ————————
    goed2
    [juist] bijvoeglijk naamwoord good; bijwoord well right, correct
    [voortreffelijk] bijvoeglijk naamwoord good; bijwoord well
    [geschikt] good
    [gunstig] good fine
    [deugdzaam] good
    [behoorlijk] bijwoord well
    voorbeelden:
    1   alle berekeningen zijn goed all the calculations are correct
         hij bedoelt/meent het goed he means well
         ik begrijp niet goed … I don't quite/really understand …
         begrijp me goed don't get me wrong, make no mistake (about it)
         als ik 't goed heb if I'm not mistaken
         ironischis het nou goed? satisfied?
         met betrekking tot fooizo is 't goed (you can) keep the change
         als je goed kijkt if you look closely
         dat komt wel weer goed it'll turn out all right
         het goed opnemen take it well
         informeeldat zit wel goed that's all right, don't worry about it
         net goed! serve(s) you/him/them 〈enz.〉right!
         niet goed geld terug money-back guarantee
         het is ook nooit goed bij hem nothing's ever good enough for him
         het is ook nooit goed I give up; you're never satisfied, are you
         precies goed just/exactly right
         alles goed en wel maar … that's all very well but …
    2   goed katholiek zijn be a good Catholic
         dat doet het altijd goed that always works (well)
         goed gedaan, jochie! well done, kid!
         wij hebben het goed we're well off/all right
         we hebben het nog nooit zo goed gehad we've never had it so good
         hou je goed! look after yourself!, take care (of yourself)!
         dat kan ze erg goed she is very good at it
         je kunt goed zien dat … it is obvious that …
         (heel) goed Engels spreken speak English (very) well, speak (very) good English
         die jas staat je goed that coat suits you/looks good on you
         er goed uitzien aantrekkelijk look good; gezond look well
         ik wens je alle goeds all the very best
         ironischnee, nou wordt ie goed! that's rich!
         goed zo! good!, that's right!; als compliment well done!, that's the way!
         zij is goed in wiskunde she is good at mathematics
         alles goed? (is) everything all right?
         dat is een goeie! that's a good one!
         dat is te veel van het goede that is too much of a good thing
    3   ik weet het goed gemaakt I know, this is what we'll do
         de soep is niet goed meer the soup has gone off
         het is mij goed I don't mind, it's all right by me
         het zal wel ergens goed voor zijn it must be of some use, there must be some reason for it
         ik zal het goed met je maken we can make a deal
         daar is de verzekering goed voor the insurance will cover it
         kort en goed kortom to cut a long story short
         ook goed very well, all right
         wie weet waar het goed voor is you never know what will come out of it
         waar is dat goed voor? what good will that do?
         goed voor één consumptie valid for one drink/meal/snack
         hij is goed voor een paar ton he is worth a few hundred thousand
         hij heeft er niet veel goeds geleerd it hasn't done him much good
    4   zich te goed doen aan feast on, tuck into
         dat komt goed uit that's (very) convenient
         hij maakt het goed he's doing well/all right
         figuurlijkhij staat er goed voor his prospects are good
         dat geld heb ik nog van hem te goed he still owes me that money
         de rest hou je nog te goed I'll owe you the rest
         ik heb nog vier vakantiedagen te goed I've still got four holidays owing to me/outstanding
         dat heb je nog van me te goed belofte I (still) owe you one; dreigement you've got it coming (to you)
         dat hebben we nog te goed that's still in store for us
         zo goed en zo kwaad als het gaat as best I/you/he can
         dat is goed om te weten that's a good thing to know
         een verandering ten goede a change for the better
         de opbrengst komt ten goede van het Rode Kruis the proceeds go to the Red Cross
         het komt zijn prestaties niet ten goede it doesn't help his performance
         hou me ten goede don't hold it against me
         het is maar goed dat it's a good thing that …
         goed dat er politie is where would we be without the police?
         goed dat je 't zegt that reminds me
         goed dat ik 't weet thanks for telling me
         dat is maar goed ook! and a good thing too!
    5   de goeden moeten onder de kwaden lijden the innocent will suffer
    6   ik heb er goed geld mee verdiend I've made a pretty penny/done well out of it
         een goed jaar geleden well over a year ago
         hij is een goede veertiger he is in his forties; schertsend he is (on) the wrong side of forty
         hij was goed nijdig he was really annoyed
         het betaalt goed it pays well
         hij kan nog niet eens goed schrijven he can't even write properly
         het er goed van nemen lead the good life
         hij zat goed fout he was totally wrong
         toen ik goed en wel in bed lag when I finally/at last got into bed
         ik was net goed en wel thuis of … I'd only just come in/got home when …
         goed bij zijn be clever
    ¶   op een goed ogenblik merk je dat … there comes a time when you notice that …
         dat was maar goed ook it was just as well
         maar goed (well) anyway
         we hadden het net zo goed niet kunnen doen we might/could just as well not have done it
         zo goed als niets next to nothing, hardly anything
         zo goed als nieuw as good as new
         dat is zo goed als zeker that is virtually/almost certain
         zo goed als onmogelijk virtually/well-nigh impossible
         zo goed als niemand hardly anybody
    [vriendelijk] goodaardig kind, nice
    [gezond] well fine
    voorbeelden:
    1   het komt uit een goed hart it's well-meant
         ik ben wel goed maar niet gek I'm not as stupid as you think
         ik voel me heel goed I feel fine/great
         zou u zo goed willen zijn would/could you please …, would you be so kind as to …, do/would you mind …
         hij was te goed voor deze wereld he was too good for this world
    2   daar word ik niet goed van ook figuurlijk that makes me (feel) sick
         ben je wel goed bij je hoofd? are you crazy?

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > goed

  • 86 ما (أداة نفي لم)

    مَا (أداة نفي لَمْ)‏ \ not: (often shortened in speech to n’t with the verbs be, can, dare, do, have, may, must, need, ought) a word that gives an opposite meaning to any word or sentence: He did not (or didn’t come).. \ مَا (التعجُّبيّة)‏ \ what: expressing surprise or annoyance, etc.: What a big dog! What nasty medicine! What a shame!. \ مَا؟ \ what: (in questions) which thing: What do you want?, that which I do what I like. What I hate most is cruelty. \ مَا! \ how: (with an adj. or adv., to express surprise or other feelings): How clever you are!. \ مَا إِذا \ if: whether: I asked him if you were at home. whether: showing a question in reported speech, where there is a choice: I asked whether he liked it (or not). I don’t know whether he will agree or (whether he will) refuse. \ مَا الأمْر؟ \ be the matter: to be wrong; be causing trouble: What’s the matter (with you)? Are you feeling ill?. \ مَا بعدَ البَنَفْسَجيّ \ ultraviolet. \ _(field) Phys. \ مَا دَام \ so long as: if; provided that: I’ll go so long as you’ll go with me. as long as: (a) on condition that: You can take my key as long as you don’t lose it., (b) all the time that: I’ll remember you as long as I live. \ مَا دَام الأَمْرُ كذلك \ all right: also alright in that case: You don’t want it? All right, I’ll give it to someone else. then: in that case: Don’t you want it? Then I’ll give it to someone else. \ مَا رأيُك في \ how about?: what is your opinion of (a certain plan); would you like: How about a cup of coffee?. what about...?: what is your opinion of (a certain plan); how would you like: What about going for a swim?. \ مَا رأيُك في...؟ \ what about?: what is your opinion of (an idea?): What about that blue coat in the shop window? (Does it suit you? Would you like it?) What about a swim? (Shall we go for a swim?). \ مَا زَال \ still: up till now; up till then: Are you still unmarried? He was still in bed when I left home. \ مَا زَال قَويًّا \ going strong: continuing to be successful or healthy, etc.: My father is 82 years old, and still going strong. \ مَا شَكْلُهُ؟ \ what is it like?: please describe it. \ مَا عَدَا \ apart from: besides; except: Apart from that, he had little to say. but: except: Nobody laughed but me. except: leaving out; not including: I work every day except Sunday (or except on Sundays). other: (with than) except: We have nothing to read, other than school books. save: old use, except. \ مَا قَبْل \ pre-. \ مَا قَبْل الحرب \ pre-war: before the war (usu. meaning the World War of 1939-45): a pre-war car (made before the war). \ مَا قولُك في \ how about: what is your opinion of (a certain plan); how would you like: How about a cup of coffee?. what about...?: what is your opinion of (a certain plan); how would you like: What about going for a swim?. \ مَا قيمتُه أو ثَمنُه \ worth: a quality that is equal to a certain value: I bought a pound’s worth of fruit. \ مَا كاد... \ no sooner... than: as soon as: No sooner had I found the key than I lost it again (I lost it very soon after I had found it). \ مَا لَم \ unless: if not: You will fail unless you try harder. \ مَا مُجْمَلُه \ in all: altogether: We won six games in all. \ مَا مَجْمُوعُه \ in all: altogether: We won six games in all. \ مَا المَسْأَلة؟ \ be the matter: to be wrong; be causing trouble: What’s the matter (with you)? Are you feeling ill?. \ مَا مِن (أحد)‏ \ no: not any: No other boy could have done it. \ مَا هو أَبْكَر وقت...؟ \ how soon?: in how much time: How soon can you start the work?. \ مَا وَراء \ trans-: across. \ مَا وراءَ الطبيعة \ metaphysics. \ مَا وَصْفُهُ؟ \ what is it like?: please describe it. \ مَا يُحبُّه الإنسان \ love: sb. or sth. that is loved: Football and fishing are his greatest loves. \ مَا يَخْتَارُه المَرْء \ pick: choice: Take your pick of those books. (Take whichever you wish). \ مَا يَخُصُّه تمامًا \ very own: completely one’s own; not shared in any way: If you want your very own horse you must pay for it yourself. \ مَا يَسْتَحِقّ \ due: the fair treatment that one deserves in spite of one’s faults: He failed. But to give him his due, he did try hard. \ مَا يَسُدّ حاجته \ pay one’s way: to earn enough for one’s needs; not get into debt. \ مَا يقرُب مِن \ close on: nearly: There were close on a hundred people at the meeting. \ مَا يلي \ following: that which is written or listed next: Please buy me the following: 2 pens, 3 pencils, some ink.

    Arabic-English dictionary > ما (أداة نفي لم)

  • 87 من

    مِن \ by: (showing how sth. is done): We hold things by the handle. We know people by name. We learn by experience. We earn money by working. from: showing the time that sth. started: I waited from six o’clock till eight, showing where sth. began or was obtained Are men descended from monkeys? He read aloud from the newspaper, showing cause He suffered from stomach pains, showing the lower limit of costs, numbers, etc. New bicycles cost from $60 to $90 each, showing a change The price rose from 20 pence to 25 pence, showing difference I don’t know one from the other, showing the place that one has left He arrived from Glasgow. of: (after a noun) showing contents, amount, kind, etc.: a cup of coffee (a cup that contains coffee); a cupful of coffee (enough coffee to fill a cup); a pound of sugar (sugar that weighs a pound); a piece of bread (not a whole loaf), (after an adj. or verb) concerning; about: I’m sure of it. She’s afraid of mice, (after a verb) showing a cause He died of hunger, (after an adj.) showing who did sth. and how he did it It was kind of your father to invite me (Your father was kind...), (after a participle) showing how sth. is formed a dress made of silk. than: used in comparing two objects; here the second subject and verb are always left out: I like you better than him (I like you better than I like him), used in comparing two subjects; it is better to put in the second verb, although some writers leave it out He is taller than I (am). He runs faster than I (do). \ مِن أَجْل \ because of: as a result of: Because of his illness, he could not travel. for: because of: He jumped for joy. She was sent to prison for stealing. for sb. to do sth.: that sb. should do sth.: I’m anxious for him to pass his exams. sake, for the sake of, for sb.’s sake: for the desire of: Why ruin your health for the sake of a little pleasure?, for the good of; so as to help: Soldiers die for the sake of their county (or for their country’s sake). Don’t take any risks for my sake. towards: as a help to: He gave me $5 towards the cost of my bicycle. \ مِن أَجْل ذلك \ hence: (often with no verb) for this reason: My car broke down; hence my late arrival. \ مِن أحدث طِراز \ up to date: up to the present moment; modern; knowing or showing the latest facts: Give me an up-to-date report on political events in South America. \ مِن أَصْل \ out: from among: Ten out of the twenty people were late. \ مِن الأَفْضَل \ preferably: if possible: Any day suits me, but preferably not Sunday. \ مِن الأَفْضَل \ had better: would be wise to: You had better try again tomorrow. \ See Also الأَجْدى لِـ \ مِن الآن \ hence: from now: A week hence I shall be in Rome. \ مِن... إلى \ from... to...: (without a or the) showing passage of time, distance in space, or repeated action: He visits me from time to time. He went from house to house in search of work. \ مِن آن إلى آخر \ every now and again, every now and then: again and again, but with no regular space between. \ مِن الآن فَصَاعِدًا \ henceforth, henceforward: from now on; in future. on: onwards: From now on I shall be more careful. \ مِن البداية إلى النهاية \ through: passing from one side or place to another; making a continuous journey: a through train. \ مِن بَعْدُ \ since: after; during the period after: I saw him on Tuesday, but I haven’t seen him since. I’ve been thinking about him ever since. \ مِن بَعيد \ from afar: from a great distance. \ مِن بَين \ out of: from among: Ten out of the twenty people were late. \ مِن ثَمَّ \ subsequently: afterwards: He became ill in the winter, and subsequently died. \ مِن جَانِبٍ إِلَى آخر \ across: form one side to the other: Run across before a car comes. The river is half a mile across. over: so that a different side is upwards: Turn the page over. Roll the body over. \ مِن جَديد \ afresh: again; making a new beginning: Tear up this page and start afresh. \ مِن جَمِيع الجهَات \ around: on all sides (of); round; here and there: The boys were running around. A crowd gathered around me. \ مِن جَمِيع الوُجوه تقريبًا \ to all intents and purposes: in regard to all that matters: To all intents and purposes, the work is finished (though a few unimportant points remain to be dealt with). \ مِن جِهة \ in respect of, with respect to, respecting: concerning: a bill in respect of car repairs. on the part of: in the case of; so far as sb. is concerned: There was no mistake on her part (If there was a mistake, it was not hers). \ مِن جهة ومِن الجهة الأخرى \ on the one hand, on the other hand: comparing opposite facts or ideas; the first phrase is often left out: (On the one hand) you can live more cheaply in the country; on the other hand, work is harder to find there. \ مِن الحديد \ iron: made of iron; as strong as iron: an iron bar; an iron will. \ مِن حُسن التوفيق \ happily: fortunately: Happily, he was not hurt in the accident. a good job: a fortunate thing: It’s a good job that you crossed before the bridge fell. fortunately: adv. as the result of good fortune: He fell down but fortunately did not hurt himself. \ See Also لحسن الحظ (لِحُسْنِ الحَظّ)‏ \ مِن حَوْل \ around: on all sides (of); round; here and there: The boys were running around. A crowd gathered around me. \ مِن حَيْثُ شَخْصُهُ \ personally: as a person (in regard to character); socially: I like him personally, but I dislike his political ideas. \ مِن حِين لآخَر \ occasional: happening sometimes, but not regularly: We had an occasional quarrel. now and again, now and then: sometimes. \ مِن خِلال \ through: from one side to the other; from one end to the other: He drove a nail through (the board). A river ran through (the town). Water runs through pipes. I looked through the window, but I couldn’t see far through the mist. I read through my notes. \ مِن الدرجة الأولى \ first-class, first-rate: of the best quality: He is a first-class photographer. \ مِن سُخْرِية الأقدار \ ironic(al): (of events) like a cruel joke: It was ironical that she should break her leg just when she had at last got a job as a dancer. \ مِنَ الشرق \ eastern: belonging to the east. \ مِن صُنْعِ اليَد \ hand-made: made by hand, not by a machine: Hand-made shoes. \ مِن الضروريّ أن كما \ must: (p.t.. had to, neg.. needn’t, don’t/didn’t need to; don’t/didn’t have to) need to: You must go now, mustn’t you? Yes, I must. No, I needn’t go yet. \ مِن الطبيعيّ \ it goes without saying (that): naturally; of course: The invitation was sent to me; but it goes without saying that my wife is included. \ مِن الطراز القديم \ old-fashioned: (of people) holding on to old ideas and customs; (of things) not modern; no longer used. \ مِن طَرَف لآخر \ through: passing from one side or place to another; making a continuous journey: a through train. \ مِن عَجيب التَّقادِير \ ironic(al): (of events) like a cruel joke: It was ironical that she should break her leg just when she had at last got a job as a dancer. \ مِن عَلى ظهر السفينة \ overboard: over the side of a boat, and into the water: They jumped overboard when the ship was on fire. \ مِن غَيْر \ without: not with; not having: Without doubt, this is the best. I did it without his help. He took my bicycle without asking me. \ مِن غَيْر حَرَج \ freely: readily: They freely accepted my advice. \ مِنَ الفراء \ fur: animal skin, with the fur on it, used as clothing: a coat with a collar of fur; a fur hat. \ مِنَ الفِراش \ up: out of bed: I get up at 6.30 every morning. We stayed up very late last night. \ مِن فَضْلِك \ kindly: please!: kindly close the door!. please: (when asking) giving a polite order: Please stop that noise. A cup of coffee, please, asking for a favour or for permission Will you help me, please? Please, may I use your pen?. \ مِن فَوْق \ over: across, from one side of sth. to the other: He jumped over the fence. The gate was locked, so he climbed over. \ مِن فَوق سَطْح المَرْكَب \ overboard: over the side of a boat, and into the water: They jumped overboard when the ship was on fire. \ مِن قَبْل \ ago: before the present time: 100 years ago; a short while ago. already: before this time: She’s already married. before: at an earlier time (than): I have been here before. beforehand: before; early; in readiness: If you want your dinner early, warn the cook beforehand. \ مِن قِبَل \ by: (showing who or what did sth.): He was bitten by a dog. \ مِن قَلْبٍ مُخْلص \ heartily: thoroughly: I heartily agree with you. \ مِنَ المُؤسِف \ pity: (with a) an unfortunate fact or happening: It’s a pity that you can’t go with us to the cinema. \ مِنَ المُحَتَّم \ bound, (bind, bound) to: certain to: He’s bound to win. \ See Also المُؤَكَّد أَنّ \ مِنَ المُحْتَمَل \ likely: (usu. with very, most, more or quite) probably: She’s very likely right. well: (with may) very possibly; with good reason: He may well be late if the road is being repaired. \ مِن مُدّةٍ قريبة \ the other day: a few days ago: I met your son the other day. \ مِن المَرْتَبَة أو الدَّرَجة الثّانِية \ second-class: of the next level below that of top quality: The less comfortable second-class seats were much cheaper than the first-class ones. \ مِن المَفْروض أنّ \ be supposed to: to have a duty to; be expected to: You’re supposed to be working now, not playing. You’re not supposed to be here (You ought not be here). \ مِن مَكانٍ لآخَر \ about: from place to place in: We wandered about the town. \ مِن المُمْكِن \ could, (could not, couldn’t): (with an if clause, showing a possibility that depends on sth. else) would be able to: She could buy it if you lent her the money. possibly: perhaps: Possibly you can help. well: (with may) very possibly; with good reason: He may well be late if the road is being repaired.. \ مِنَ المُمْكِن أن \ could, (could not, couldn’t): (showing a simple possibility): You could telephone her (if you wanted to). might: expressing a weak possibility (future, present or past): She might do that tomorrow; she might be doing it at this moment; she might even have done it already (but I doubt that she has done it or ever will do it). \ مِنْ ناحية... مِنَ الناحية الأخرى \ on the one hand, on the other hand: comparing opposite facts or ideas; the first phrase is often left out: (On the one hand) you can live more cheaply in the country; on the other hand, work is harder to find there. \ مِن النّاحية النظريّة \ in theory: as an idea; according to ideas: Your plan may work in theory, but it will not work in practice. \ مِنَ النُّبَلاء \ earl: the title of a British nobleman. \ مِنَ النُّبَلاء \ noble: of high rank: a woman of noble birth. \ See Also الأشراف \ مِنْ نِتاج الوَطَن \ home-grown: (of food) grown in one’s own country, not in another country: home-grown vegetables. \ مِنْ نُسْخَتَين \ in duplicate: on two separate copies: Please complete this list in duplicate. \ مِنْ نَسْل \ descendant: sb. who is descended from a person: a descendant of Queen Victoria. \ See Also ذرية (ذُرِّيَّة)‏ \ مِنْ نَفْس البَلَد \ countryman, countrymen: (usu. fellow countryman) a person of the same nation as another. \ مِنْ نوع راق \ classical: of proved and lasting value: classical music. \ مَنْ هُم أَعْلَى مقَامًا \ betters, one’s betters: those who have more experience or higher rank than onself: Treat your betters with more respect. \ See Also أَرْفَع شَأنًا مِن \ مِن هُنَا \ away: (with verbs of movement) to a distance: Go away! We drove the dog away. by: past: Please let me (get) by. He smiled as he went by. \ مَن هو أَعْلَى دَرَجَةً \ superior: sb. of higher rank: You must obey your superiors. \ مِن واجبه أن \ up to: the duty of: It’s up to his father to punish him. \ مِن وَاحِد إلى آخَر \ over: across, from one person to another: She handed over the keys to a friend. \ مِن الواضح \ much: (in comparison; before most, etc.) without doubt; clearly: He is much the most experienced player in the team. \ مِن وَراءِ ظَهْرِه \ behind sb.’s back: when someone is not present: He tells untrue stories about me behind my back. \ مِن وَقْت لاِخَر \ now and again: sometimes. off and on, on and off: not continuously; at one time and another: It has been raining off and on the whole day. sometimes: at certain times but not always: Sometimes I win and sometimes I don’t. England sometimes has a hot summer, but not often.

    Arabic-English dictionary > من

  • 88 ἡμέρα

    ἡμέρα, ας, ἡ (Hom.+; loanw. in rabb.)
    the period betw. sunrise and sunset, day
    lit. (opp. νύξ; e.g. Ath. 24, 2 ἀντιδοξοῦντι … ὡς … τῇ ἡμέρᾳ νύξ) Mt 4:2 (fasting for 40 days and 40 nights as Ex 34:28. S. νύξ 1d.—Cp. JosAs 13:8 ἑπτὰ ἡμέρας καὶ ἑπτὰ νύκτας; Lucian, Ver. Hist. 1, 10 ἑπτὰ ἡμέρας κ. τὰς ἴσας νύκτας); 12:40 and oft. ἡμέρα γίνεται day is breaking (X., An. 2, 2, 13; 7, 2, 34; Appian, Iber. 74 §315; Jos., Ant. 10, 202, Vi. 405) Lk 4:42; 6:13; 22:66; Ac 12:18; 16:35; 27:29, 39. ἡμέρα διαυγάζει the day dawns 2 Pt 1:19. κλίνει declines, evening approaches Lk 9:12; 24:29 (cp. Just., D. 56, 16 ἡμέρα προκόπτει). φαίνει shines Rv 8:12. In the gen. to denote a point of time ἡμέρας in daylight (Hippocr., Ep. 19, 7; Arrian, Ind. 13, 6; Lucian, Ver. Hist. 1, 10) 1 Cl 25:4. ἡμέρας μέσης at midday, noon (Lucian, Nigr. 34; cp. Jos., Ant. 5, 190) Ac 26:13. But also, as in Thu. et al., of time within which someth. occurs, ἡμέρας during the day Rv 21:25. ἡμέρας καὶ νυκτός (by) day and night (Appian, Liby. 121, §576; Arrian, Anab. 7, 11, 4; Jos., Ant. 11, 171; Just., D. 1, 4 διʼ ὅλης νυκτὸς καὶ ἡμέρας; also in reverse order as Is 34:10) Mk 5:5; Lk 18:7; Ac 9:24; 1 Th 2:9; 3:10; 2 Th 3:8; AcPl Ha 2, 10; 3, 2. The acc. of time νύκτα καὶ ἡμέραν (in this sequence Dio Chrys. 7 [8], 15; Ael. Aristid. 51, 1 K.=27 p. 534 D.; Esth 4:16; cp. νύκτωρ καὶ μεθʼ ἡμέραν Mel., HE 4, 26, 5; Ath. 34, 3) (throughout the) day and (the) night Mk 4:27; Lk 2:37; Ac 20:31; 26:7. τὰς ἡμέρας every day (opp. τὰς νύκτας; cp. Dio Chrys. 4, 36; Jos., C. Ap. 1, 199) Lk 21:37; cp. πᾶσαν ἡμέραν (throughout) every day Ac 5:42 (cp. Hdt. 7, 203, 1). τὴν ἡμέραν ἐκείνην (throughout) that day (Ael. Aristid. 49, 45 K.) J 1:39. ὅλην τ. ἡμ. (Jos., Ant. 6, 22) Mt 20:6. The acc. in a distributive sense συμφωνεῖν ἐκ δηναρίου τὴν ἡμέραν on a denarius a day Mt 20:2 (s. Meisterhans3-Schw. 205; pap in Mlt., ClR 15, 1901, 436; 18, 1904, 152). ἡμέρας ὁδός a day’s journey Lk 2:44 (cp. X., An. 2, 2, 12; Gen 31:23; 1 Macc 5:24; Jos., C. Ap. 2, 21; 23). Daylight lasts for twelve hours, during which a person can walk without stumbling J 11:9ab. ἡ ἐν ἡμέρᾳ τρυφή reveling in broad daylight 2 Pt 2:13.
    fig. (SibOr 5, 241) Christians as υἱοὶ φωτὸς καὶ υἱοὶ ἡμέρας children of light and of the day 1 Th 5:5; cp. vs. 8 (in contrast, Aristoph., Fgm. 573 K. calls Chaerephon, the friend of Socrates νυκτὸς παῖδα, in a derogatory sense). In J 9:4 day denotes the period of human life; cp. Ro 13:12f.
    civil or legal day, including the night, day Mt 6:34; 15:32; Mk 6:21; Lk 13:14; B 15:3ff. Opp. hours Mt 25:13; hours, months, years Rv 9:15; cp. Gal 4:10.
    In the gen., answering the question, how long? (Nicostrat. Com., Fgm. 5 K. ἡμερῶν τριῶν ἤδη=now for three days; Porphyr., Vi. Plotini 13 W. τριῶν ἡμ.; BGU 37, 7 [50 A.D.]; 249, 11 [70–80 A.D.] ἡμερῶν δύο διαμένομεν) τεσσεράκοντα ἡμερῶν during 40 days Ac 1:3 D*. ἑκάστης ἡμέρας each day AcPl Ha 6, 8 (cp. ILegGort 1, 9 of a fine τᾶς ἁμέρας ϝεκάστας ‘for each day’, on the gen. Buck, Dialects §170; Just., D. 2, 6 al.)—In the dat., answering the quest., when? (X., An. 4, 7, 8; Jdth 7:6; Esth 7:2; Bel 40 Theod.; JosAs 11:1; Just., A I, 67, 7 al.) τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ (cp. Arrian, Anab. 6, 4, 1 τρίτῃ ἡμ.; AscIs 3:16 τῇ τρίτῃ ἡμ.; JosAs 29:8; Just., D. 100, 1 al., cp. D. 85, 6 τῇ δευτέρᾳ ἡμ.) Mt 16:21; 17:23; Lk 9:22; 24:7, 46; 1 Cor 15:4. ᾗ δὲ ἡμέρᾳ on the day on which (PLille 15, 1 [242 B.C.] ᾗ ἡμέρᾳ; 1 Esdr 1:49; Jos., Ant. 20, 26) Lk 17:29; cp. vs. 30. μιᾷ ἡμέρᾳ in (the course of) one day (Appian, Iber. 58 §244) 1 Cor 10:8.
    In the acc., usu. answering the quest., how long? (X., An. 4, 7, 18; Nicol. Dam.: 90 Fgm. 130, 26 p. 410, 30 Jac. τὴν ἡμέραν ἐκείνην=throughout that day; Polyaenus 6, 53 τρεῖς ἡμέρας; Arrian, Anab. 6, 2, 3; Lucian, Alex. 15 ἡμέρας=several days; Philo, Vi. Cont. 30 τὰς ἓξ ἡμέρας; JosAs 10:20 τὰς ἑπτὰ ἡμέρας) ὅλην τ. ἡμέραν the whole day long Ro 8:36 (Ps 43:23), 10:21 (Is 65:2). ἡμέραν μίαν for one day Ac 21:7 (Just., D. 12, 3). ἔμειναν οὐ πολλὰς ἡμέρας J 2:12; cp. 4:40; 11:6; Ac 9:19; 10:48; 16:12; 20:6c; 21:4, 10; Gal 1:18; Rv 11:3, 9. ἡμέραν ἐξ ἡμέρας day after day (Ps.-Euripides, Rhes. 445f, Henioch. 5, 13 Kock; Gen 39:10; Num 30:15; Is 58:2; Ps 95:2; Sir 5:7; En) 2 Pt 2:8; 2 Cl 11:2 (quot. of unknown orig.; s. also e below, end). Only rarely does the acc. answer the quest., when? (Antiphanes Com. [IV B.C.] Fgm. 280; Ps.-Lucian, Halc. 3 τρίτην ἡμ.) τὴν ἡμέραν τῆς πεντηκοστῆς on the Day of Pentecost Ac 20:16. Peculiar is the expr. τεσσαρεσκαιδεκάτην σήμερον ἡμέραν προσδοκῶντες this is the fourteenth day you have been waiting Ac 27:33 (cp. X., An. 4, 5, 24 ἐνάτην ἡμέραν γεγαμημένην).—ἑπτάκις τῆς ἡμέρας seven times a day Lk 17:4.
    Used w. prep.: ἀπό w. gen. from … (on) Mt 22:46; J 11:53; Ac 20:18. ἀφʼ ἧς ἡμέρας (PRev 9, 1 [258 B.C.]; PsSol 18:11f; EpArist 24) Col 1:6, 9; Hm 4, 4, 3. ἀπὸ … ἄχρι … Phil 1:5. ἀπὸ … μέχρι … Ac 10:30. ἄχρι w. gen. until Mt 24:38b; Lk 1:20; 17:27; Ac 1:2; 2:29. ἄχρι ἡμερῶν πέντε five days later Ac 20:6b. μέχρι τῆς σήμερον (ἡμέρας) up to the present day (1 Esdr 8:74) Mt 28:15. ἕως τ. ἡμέρας Mt 27:64; Ac 1:22; Ro 11:8 (Dt 29:3; Just., D. 134, 5 ἕως τῆς σήμερον ἡμ.; for this Ath. 2, 1 εἰς … τὴν σήμερον ἡμ.). διʼ ἡμερῶν after (several) days Mk 2:1 (cp. Hdt. 6, 118, 3 διʼ ἐτέων εἴκοσι; Thu. 2, 94, 3; Pla., Hipp. Maj. 281a διὰ χρόνου=after a [long] time). διὰ τριῶν ἡμερῶν within three days (PPetr II, 4 [6], 8 διʼ ἡμερῶν ε´=in the course of 5 days) Mt 26:61; Mk 14:58. διʼ ἡμερῶν τεσσεράκοντα Ac 1:3 (s. διά A 2a). διὰ τ. ἡμέρας in the course of the day Lk 9:37 D εἰς τ. ἡμέραν for the day (PPetr III, 95 col. 2, 6 [III B.C.]) J 12:7; Rv 9:15; εἰς ἡμέρας μ´ 40 days long AcPl Ha 6, 11. ἐν τῇ ἡμ. in the daytime J 11:9b. ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν one day Lk 5:17; 8:22; 20:1. ἐν on w. dat. sing. Mt 24:50; Lk 1:59; 13:31 v.l. (Just., D. 29, 3 ἐν ταύτῃ τῇ ἡμ.; 111, 3 ἐν ἡμ. τοῦ πάσχα); J 5:9; Hb 4:4 (cp. Gen 2:2); AcPl Ha 3, 9. In, within w. dat. pl. (Alexis Com. 246, 2 K. ἐν πένθʼ ἡμέραις; Philo, Somn. 2, 112; TestJob 30:4; JosAs 21:7 ἐν ταῖς ἑπτὰ ἡμέραις τοῦ γάμου) ἐν τρισὶν ἡμέραις (PTebt 14, 5 [114 B.C.]; Porphyr., Vi. Plot. 17 p. 111, 26 W.; TestJob 24:9; EpArist 24) Mt 27:40; Mk 15:29; J 2:19f.—ἐπί w. acc. over a period of ἐπὶ ἡμέρας πλείους over a period of many days (PTurin I, 2, 15 [116 B.C.] ἐφʼ ἱκανὰς ἡμ.; Jos., Ant. 4, 277) Ac 13:31; cp. 27:20; ἐπὶ πολλὰς ἡμ. (Jos., Ant. 18, 57) 16:18; cp. Hb 11:30. καθʼ ἡμέραν every day (Hyperid. 6, 23; 26; Polyb. 1, 57, 7; 4, 18, 2 al.; Diod S 1, 36, 7 and 8; 2, 47, 2 al.; SIG 656, 22; UPZ 42, 13 [162 B.C.]; PGiss 17, 1; Tob 10:7; Sus 8 and 12 Theod.; 1 Macc 8:15; EpArist 304; Jos., Bell. 2, 265, Ant. 20, 205; Ar. [POxy 1778, 27]; Just., D. 39, 2 al.) Mt 26:55; Mk 14:49 (‘by day’: AArgyle, ET 63, ’51/52, 354); Lk 16:19; 22:53; Ac 2:46f; 3:2; 16:5; 17:11; 19:9; 1 Cor 15:31; 2 Cor 11:28; Hb 7:27; 10:11. Also (w. optional art., s. B-D-F §160; Rob. 766) τὸ καθʼ ἡμ. (Aristoph., Equ. 1126; Pla.; Polyb. 4, 18, 2; POxy 1220, 4; TestJob 14:2; but simply καθʼ ἡμ. Ac 2:45 D) Lk 11:3; 19:47; Ac 17:11 v.l.; καθʼ ἑκάστην ἡμ. every day (X., Mem. 4, 2, 12, Equ. 5, 9; PTebt 412, 2; Mitt-Wilck. I/2, 327, 18; Ex 5:8; Esth 2:11; Job 1:4; Bel 4:6; PsSol 18:11; GrBar 8:4) Hb 3:13. κατὰ πᾶσαν ἡμ. w. same mng. (Jos., Ant. 6, 49) Ac 17:17. μεθʼ ἡμέρας ἕξ six days later (PSI 502, 16 [257 B.C.] μεθʼ ἡμέρας ιβ´; 436, 3 [Just., D. 27, 5 μετὰ μίαν ἡμ. al.]) Mt 17:1; cp. 26:2; 27:63; Mk 8:31; Lk 1:24; J 4:43; 20:26; Ac 1:5; 15:36; 24:1; 28:13; AcPl Ha 1, 33; 11, 8; AcPlCor 2:30. πρὸ ἓξ ἡμερῶν τοῦ πάσχα six days before the Passover J 12:1 (not a Latinism, since it is found as early as Hippocr. πρὸ τριῶν ἡμερῶν τῆς τελευτῆς [WSchulze, Graeca Latina 1901, 15; Rydbeck 64f]; cp. Plut., Symp. 8, 717d; Lucian, De Morte Peregr. 1; Aelian, HA 11, 19; mystery ins of Andania [SIG 736, 70 πρὸ ἁμερᾶν δέκα τῶν μυστηρίων]; PFay 118, 15; PHolm 4, 23; PGM 13, 26; 671; Am 1:1; 2 Macc 15:36; Jos., Ant. 15, 408; Just., D. 27, 5; s. WSchmid, D. Attizismus III 1893, 287f; IV 1897, 629; Mlt. 100f; B-D-F §213).—It is striking to find the nom. denoting time in the expression ἤδη ἡμέραι τρεῖς προσμένουσίν μοι Mt 15:32; Mk 8:2; cp. Lk 9:28 (s. B-D-F §144; Rob. 460).
    Of festive days: ἡ ἡμέρα τῶν σαββάτων (σάββατον 1bβ) or τοῦ σαββάτου (σάββ. 1a) Lk 4:16; 13:14b, 16; J 19:31; Ac 13:14 (Just., D. 27, 5). ἡ ἡμέρα or αἱ ἡμέραι τ. ἀζύμων Lk 22:7; Ac 12:3; 20:6. ἡ ἡμέρα τ. πεντηκοστῆς Ac 2:1; 20:16. μεγάλη ἡμέρα the great day (of atonement) PtK 2 p. 14, 29. In gen. of a Judean festival GJs 1:2; 2:2 (the author no longer has a clear understanding of the precise festival signified by the term; s. Amann and deStrycker on 1:2). ἡ κυριακὴ ἡμέρα the Lord’s Day, Sunday Rv 1:10 (cp. Just. A I, 67, 7 τὴν … τοῦ ἡλίου ἡμέραν). Festive days are spoken of in the foll. passages: ὸ̔ς μὲν κρίνει ἡμέραν παρʼ ἡμέραν, ὸ̔ς δὲ κρίνει πᾶσαν ἡμέραν one person considers one day better than another, another considers every day good Ro 14:5. φρονεῖν τ. ἡμέραν concern oneself w. (= observe) the day vs. 6. ἡμέρας παρατηρεῖσθαι observe days Gal 4:10.—Used w. gen. to denote what happens or is to be done on the day in question ἡμ. τοῦ ἁγνισμοῦ Ac 21:26. τ. ἐνταφιασμοῦ day of burial J 12:7. ἕως ἡμέρας ἀναδείξεως αὐτοῦ πρὸς τὸν Ἰσραήλ Lk 1:80 (s. ἀνάδειξις).
    OT terminology is reflected in the expr. fulfilling of the days (Ex 7:25; 1 Ch 17:11; Tob 10:1b; cp. מָלֵא) ἐπλήσθησαν αἱ ἡμ. τῆς λειτουργίας αὐτοῦ the days of his service came to an end Lk 1:23. ἐπλήσθησαν ἡμ. ὀκτὼ τοῦ περιτεμεῖν αὐτόν the eighth day, on which he was to be circumcised, had come 2:21; cp. vs. 22. S. ἐκπλήρωσις, συμπληρόω, συντελέω, τελέω, τελειόω. The Hebr. has also furnished the expr. ἡμέρᾳ καὶ ἡμέρᾳ day after day (Esth 3:4 יוֹם וָיוֹם=LXX καθʼ ἑκάστην ἡμέραν; יוֹם יוֹם Ps 68:20=LXX 67:20 ἡμέραν καθʼ ἡμέραν) 2 Cor 4:16; GJs 6:1.—ἡμέραν ἐξ ἡμέρας (rather oft. in the OT for various Hebr. expressions, but also in Henioch. Com. 5, 13 K.) day after day 2 Pt 2:8; prophetic quot. of unknown origin 2 Cl 11:2. ἡμέρᾳ ἀφʼ ἡμέρας GJs 12:3.
    a day appointed for very special purposes, day (UPZ 66, 5 [153 B.C.] ἡ ἡμ.=the wedding day; ins in ÖJh 64, ’95, p. 74 of a commemorative day for the founder of Ephesus τῇ τοῦ Ἀνδρόκλου ἡμέρᾳ), e.g. of childbirth J 16:21 v.l.
    τακτῇ ἡμέρᾳ Ac 12:21. ἡμέραν τάξασθαι (Polyb. 18, 19, 1) 28:23. στῆσαι (Dionys. Hal. 6, 48) 17:31. ὁρίζειν (Polyb., Dionys. Hal.; Epict., Ench. 51, 1) Hb 4:7; Hv 2, 2, 5. Of the day of the census (s. Lk 2:1) αὕτη ἡ ἡμέρα κυρίου GJs 17:1. ἐν ἡμέρᾳ, ᾗ ἔμελλεν θηριομαχῖν ὁ Παῦλος AcPl Ha 3, 9.
    esp. of a day of judgment, fixed by a judge
    α. ἀνθρωπίνη ἡμ. a day appointed by a human court 1 Cor 4:3 (cp. the ins on a coin amulet [II/III A.D.] where these words are transl. ‘human judgment’ by CBonner, HTR 43, ’50, 165–68). This expr. is formed on the basis of ἡμ. as designating
    β. the day of God’s final judgment (s. ὥρα 3). ᾗ ἡμ. ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἀποκαλύπτεται the day on which the Human One (Son of Man) reveals himself Lk 17:30; ἡ τοῦ θεοῦ ἡμ. 2 Pt 3:12. ἡ ἡμέρα ἡ μεγάλη τοῦ θεοῦ τ. παντοκράτορος Rv 16:14. ἡμ. κυρίου (Jo 1:15; 2:1, 11; Is 13:6, 9 al.) occurring only once in the NT of the day of God, the Lord, in an OT quot. πρὶν ἐλθεῖν ἡμ. κυρίου τ. μεγάλην κ. ἐπιφανῆ Ac 2:20 (Jo 3:4; cp. JosAs 14:2). Otherw. Jesus Christ is the Lord of this day: 1 Cor 5:5; 1 Th 5:2 (P-ÉLangevin, Jesus Seigneur, ’67, 107–67; GHolland, SBLSP 24, ’85, 327–41); 2 Th 2:2; 2 Pt 3:10. He is oft. mentioned by name or otherw. clearly designated, e.g. as υἱὸς τ. ἀνθρώπου, Lk 17:24; 1 Cor 1:8; 2 Cor 1:14; Phil 1:6, 10; 2:16. ἡ ἐσχάτη ἡμ. the last day (of this age) (s. ἔσχατος 2b) J 6:39f, 44, 54; 11:24; 12:48; Hv 2, 2, 5. ἡμ. (τῆς) κρίσεως (Pr 6:34; Jdth 16:17; PsSol 15:12; En; GrBar 1:7; cp. TestLevi 3:2, 3; Just., D. 38, 2; Tat. 12, 4) Mt 10:15; 11:22, 24; 12:36; 2 Pt 2:9; 3:7; 1J 4:17; 2 Cl 17:6; B 19:10. ἐν ἡμέρᾳ ὄτε κρίνει ὁ θεὸς διὰ Χρ. Ἰ. the day on which … Ro 2:16 (RBultmann, TLZ 72, ’47, 200f considers this a gloss). ἡμ. ὀργῆς καὶ ἀποκαλύψεως δικαιοκρισίας τοῦ θεοῦ 2:5 (ἡμ. ὀργῆς as Zeph 1:15, 18; 2:3; Ezk 7:19 v.l.; cp. Rv 6:17). ἡ ἡμ. ἡ μεγάλη (Jer 37:7; Mal 3:22) Rv 6:17; 16:14. ἡμ. μεγάλη καὶ θαυμαστή B 6:4. ἡμ. ἀπολυτρώσεως Eph 4:30. ἡμ. ἐπισκοπῆς (s. ἐπισκοπή 1a and b) 1 Pt 2:12. ἡμ. ἀνταποδόσεως B 14:9 (Is 61:2); ἐκείνη ἡ ἡμ. (Zeph 1:15; Am 9:11; Zech 12:3f; Is 10:20; Jer 37:7f) Mt 7:22; Lk 6:23; 10:12; 21:34; 2 Th 1:10; 2 Ti 1:12, 18; 4:8; AcPlCor 2:32. Perh. ἡμ. σφαγῆς (cp. Jer 12:3; En 16:1) Js 5:5 belongs here (s. σφαγή). Abs. ἡμ. 1 Cor 3:13; Hb 10:25; B 7:9; 21:3; cp. 1 Th 5:4.—ἡμέρα αἰῶνος (Sir 18:10) day of eternity 2 Pt 3:18 is also eschatological in mng.; it means the day on which eternity commences, or the day which itself constitutes eternity. In the latter case the pass. would belong to the next section.
    an extended period, time (like יוֹם, but not unknown among the Greeks: Soph., Aj. 131; 623; Eur., Ion 720; Aristot., Rhet. 2, 13, 1389b, 33f; PAmh 30, 43 [II B.C.] ἡμέρας αἰτοῦσα=‘she asked for time’, or ‘a respite’)
    in sg. ἐν τ. ἡμέρᾳ τ. πονηρᾷ when the times are evil (unless the ref. is to the final judgment) Eph 6:13. ἐν ἡμ. σωτηρίας of the salutary time that has come for Christians 2 Cor 6:2 (Is 49:8). Of the time of the rescue fr. Egypt ἐν ἡμέρᾳ ἐπιλαβομένου μου τ. χειρὸς αὐτῶν at the time when I took them by the hand Hb 8:9 (Jer 38:32; on the constr. cp. Bar 2:28 and B-D-F §423, 5; Rob. 514). ἐν ἐκείνῃ τ. ἡμέρᾳ at that time Mk 2:20b; J 14:20; 16:23, 26. τ. ἡμέραν τ. ἐμήν my time (era) 8:56. ἐν τῇ ἐσχάτῃ αὐτοῦ ἡμέρᾳ in his (Abraham’s) last days GJs 1:3.
    chiefly in the pl. αἱ ἡμέραι of time of life or activity, w. gen. of pers. (1 Km 17:12 A; 2 Km 21:1; 3 Km 10:21; Esth 1:1s; Sir 46:7; 47:1; ἡμέραι αὐτοῦ En 12:2; ἡμέραι ἃς ἦτε 102:5 and oft.) ἐν ἡμέραις Ἡρῴδου Mt 2:1; Lk 1:5; Νῶε 17:26a; 1 Pt 3:20; Ἠλίου Lk 4:25. ἐν ταῖς ἡμ. τοῦ υἱοῦ τ. ἀνθρώπου 17:26b; cp. Mt 23:30. ἀπὸ τ. ἡμερῶν Ἰωάννου Mt 11:12. ἕως τ. ἡμερῶν Δαυίδ Ac 7:45; cp. 13:41 (Hab 1:5). W. gen. of thing ἡμέραι ἐκδικήσεως time of vengeance Lk 21:22; τ. ἀπογραφῆς Ac 5:37; cp. Rv 10:7; 11:6. ἐν τ. ἡμέραις τῆς σαρκὸς αὐτοῦ in the time of his appearance in the flesh Hb 5:7.—ἡμέραι πονηραί corrupt times Eph 5:16; cp. B 2:1; 8:6. ἡμ. ἀγαθαί happy times (Artem. 4, 8) 1 Pt 3:10 (Ps 33:13). ἀφʼ ἡμερῶν ἀρχαίων Ac 15:7; αἱ πρότερον ἡμ. Hb 10:32. πάσας τὰς ἡμέρας all the time, always Mt 28:20 (cp. Dt 4:40; 5:29; PsSol 14:4). νῦν τ. ἡμέραις at the present time Hs 9, 20, 4. ἐν (ταῖς) ἐσχάταις ἡμ. Ac 2:17; 2 Ti 3:1; Js 5:3; B 4:9; D 16:3. ἐπʼ ἐσχάτου τ. ἡμερῶν τούτων Hb 1:2; cp. 2 Pt 3:3; GJs 7:2. ἐν τ. ἡμέραις ἐκείναις at that time Mt 3:1; 24:19, 38; Mk 1:9; Lk 2:1; 4:2b; 5:35b. ἐν τ. ἡμ. ταύταις at this time Lk 1:39; 6:12; Ac 1:15. εἰς ταύτας τ. ἡμέρας w. respect to our time (opp. πάλαι) Hs 9, 26, 6. πρὸ τούτων τ. ἡμερῶν before this (time) Ac 5:36; 21:38; πρὸς ὀλίγας ἡμ. for a short time Hb 12:10; ἐλεύσονται ἡμ. there will come a time: w. ὅταν foll. Mt 9:15; Mk 2:20a; Lk 5:35a; w. ὅτε foll. Lk 17:22 (Just., D. 40, 2). ἥξουσιν ἡμέραι ἐπί σε καί a time is coming upon you when Lk 19:43. ἡμ. ἔρχονται καί Hb 8:8 (Jer 38:31). ἐλεύσονται ἡμ. ἐν αἷς Lk 21:6; 23:29.—Esp. of time of life πάσαις τ. ἡμέραις ἡμῶν for our entire lives Lk 1:75. πάσας τὰς ἡμέρας τῆς ζωῆς αὐτοῦ all his life GJs 4:1 (cp. En 103:5; TestJob 46:9). μήτε ἀρχὴν ἡμερῶν μήτε ζωῆς τέλος ἔχων without either beginning or end of life Hb 7:3. προβεβηκὼς ἐν ταῖς ἡμ. advanced in years Lk 1:7, 18; cp. 2:36 (s. Gen 18:11; 24:1; Josh 13:1; 23:1; 3 Km 1:1; προβαίνω 2).—B. 991. DELG s.v. ἦμαρ. EDNT. M-M. TW. Sv.

    Ελληνικά-Αγγλικά παλαιοχριστιανική Λογοτεχνία > ἡμέρα

См. также в других словарях:

  • Next Sunday —   Author(s) R. K. Narayan Country …   Wikipedia

  • Next German federal election — 2009 ← Between 1 September and 27 October 2013 …   Wikipedia

  • Sunday — Sun|day [ˈsʌndi, deı] n [U and C] [: Old English; Origin: sunnandAg] 1.) written abbreviation Sun. the day between Saturday and Monday on Sunday ▪ We re going to a match on Sunday. ▪ What are you doing Sunday? AmE Sunday morning/afternoon etc ▪… …   Dictionary of contemporary English

  • Sunday (Desperate Housewives) — Infobox television episode Title = Sunday Series = Desperate Housewives Caption = Season = 4 Episode = 11 Airdate = April 13, 2008 Production = 411 Writer = Lori Kirkland Baker Alexandra Cunningham Director = David Grossman Episode list = List of …   Wikipedia

  • Sunday */*/*/ — UK [ˈsʌndeɪ] / US [ˈsʌnˌdeɪ] noun [countable/uncountable] Word forms Sunday : singular Sunday plural Sundays the day after Saturday and before Monday, usually considered to be the first day of the week in the US and the last day of the week in… …   English dictionary

  • Sunday — Sun|day [ sʌn,deı ] noun count or uncount *** the day after Saturday and before Monday, usually considered to be the first day of the week in the U.S. and the last day of the week in the U.K.. In Western countries, most people do not work on… …   Usage of the words and phrases in modern English

  • Sunday*/*/*/ — [ˈsʌndeɪ] noun [C/U] the day after Saturday and before Monday Our next meeting is on a Sunday.[/ex] I m going to visit my parents next Sunday.[/ex] Are you doing anything nice on Sunday?[/ex] We usually go to church on Sundays (= every… …   Dictionary for writing and speaking English

  • Sunday — For Christians, the first day of the week. The Greeks and Romans knew of seven planets, and named the days of the week after them: dies solis was one day, as was dies martis, etc. Christians at first used the same names as the Jews, so that the… …   Dictionary of the Bible

  • Next Irish general election — 2011 ← members No later than 8 April 2016 → Next …   Wikipedia

  • Next (novel) — Next   First edition cover …   Wikipedia

  • Next Level Church — is a loosely affiliated group of interdenominational Christian churches. Next Level was founded in 2005 in Matthews, North Carolina, a Charlotte suburb. As of 2010, the Next Level Church now boasts congregations all over the United States.… …   Wikipedia

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»