-
1 haze
n. nevel, damp, waas--------v. ontgroenenhaze1[ heez] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 in a haze • in verwarring/onzekerheid————————haze2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 veil
n. sluier--------v. versluieren, verdoezelenveil1[ veel] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a bridal veil • een bruidssluierdraw a veil over something • een sluier over iets trekken; 〈 ook figuurlijk〉 iets in de doofpot stoppentake the veil • non wordenunder the veil of kindness • onder het mom van vriendelijkheid————————veil2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:veiled threat • verholen dreigement -
3 fog
n. mist; nevel; verwarring; vervaging; vlek (bij film)--------v. misten; vervagen; veroorzaken van vervaging van gevoelfog1[ fog] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————fog2〈 fogged〉2 beslaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in mist/nevels hullen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ onduidelijk maken, vertroebelen♦voorbeelden: -
4 a veil of mist on the fields
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский