-
61 de erwten een nacht in water laten weken
de erwten een nacht in water laten wekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de erwten een nacht in water laten weken
-
62 de hele nacht doorfeesten
de hele nacht doorfeestenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de hele nacht doorfeesten
-
63 de hele nacht wakker liggen
de hele nacht wakker liggenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de hele nacht wakker liggen
-
64 de naarheid van de nacht
de naarheid van de nachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de naarheid van de nacht
-
65 de zieke heeft een rustige nacht gehad
de zieke heeft een rustige nacht gehadVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de zieke heeft een rustige nacht gehad
-
66 diep in de nacht
diep in de nachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > diep in de nacht
-
67 door het duister/de nacht overvallen
door het duister/de nacht overvallenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > door het duister/de nacht overvallen
-
68 een slapeloze nacht
een slapeloze nachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een slapeloze nacht
-
69 een verschil van dag en nacht
een verschil van dag en nachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een verschil van dag en nacht
-
70 er werd dag en nacht doorgewerkt
er werd dag en nacht doorgewerktVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > er werd dag en nacht doorgewerkt
-
71 ergens de nacht doorbrengen
ergens de nacht doorbrengenspend the night/stay overnight somewhereVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ergens de nacht doorbrengen
-
72 het heeft de hele nacht gebliksemd
het heeft de hele nacht gebliksemdVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het heeft de hele nacht gebliksemd
-
73 het is een verschil (als) van dag en nacht
het is een verschil (als) van dag en nachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het is een verschil (als) van dag en nacht
-
74 het werd nacht
het werd nachtnight/dark(ness) fell -
75 ik moet bij nacht en ontij opstaan
ik moet bij nacht en ontij opstaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ik moet bij nacht en ontij opstaan
-
76 in de nacht van vrijdag op zaterdag
in de nacht van vrijdag op zaterdagVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in de nacht van vrijdag op zaterdag
-
77 in het holst van de nacht
in het holst van de nachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in het holst van de nacht
-
78 niet over één nacht ijs gaan
niet over één nacht ijs gaantake no chances, look before one leapsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > niet over één nacht ijs gaan
-
79 onder bescherming van de nacht
onder bescherming van de nachtunder cover of night/darknessVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onder bescherming van de nacht
-
80 onder dekking van de nacht
onder dekking van de nachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onder dekking van de nacht
См. также в других словарях:
nacht — Nacht … Deutsche Rechtschreibung Änderungen
nacht — Nacht … Wörterbuch Veränderungen in der deutschen Rechtschreibung
Nacht- — Nacht … Deutsch Wörterbuch
Nacht — [naxt], die; , Nächte [ nɛçtə]: Zeit der Dunkelheit zwischen Abend und Morgen: eine kalte, angenehme Nacht; bei Anbruch der Nacht; in der Nacht von Samstag auf Sonntag; gestern, heute, morgen Nacht. Zus.: Dienstagnacht, Frostnacht, Frühlingsnacht … Universal-Lexikon
Nacht — Nacht: Das gemeingerm. Wort mhd., ahd. naht, got. nahts, engl. night, schwed. natt beruht mit verwandten Wörtern in den meisten anderen idg. Sprachen auf idg. *noku̯‹t› »Nacht«, vgl. z. B. aind. nák »Nacht«, lat. nox, Genitiv noctis »Nacht«,… … Das Herkunftswörterbuch
Nacht — Nacht, der Gegensatz von Tag, seine Halbscheid, die Zeit von Sonnenuntergang bis Sonnenaufgang, die Periode, in welcher unsere Erdhemisphäre von dem Tagesgestirne abgewendet ist, das Bereich der Romantik, ihrer Träume und Phantasien, grauenvoller … Damen Conversations Lexikon
Nacht — Sf std. (8. Jh.), mhd. naht, ahd. naht, as. naht Stammwort. Aus g. * naht f. Nacht , auch in gt. nahts, anord. nátt, nótt, ae. niht, næht u.ä., afr. nacht. Dieses aus ig. * nokt f., auch in ai. nákt , gr. nýx (nyktós), l. nox (noctis), air. nocht … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Nacht — Nacht, 1) als Gegensatz des Tags, die Halbscheid der Zeit, in der Eintheilung der 24 Tagesstunden, von Abends 6 Uhr bis früh 6 Uhr; diese dann: Nachtstunden; 2) Zeit von Sonnenuntergang bis Sonnenaufgang, aber, streng astronomisch, von dem… … Pierer's Universal-Lexikon
Nacht — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Abend Bsp.: • Ich träume nachts selten. • Burns Nacht ist am 25. Januar. • Die Nacht kommt nach dem Tag … Deutsch Wörterbuch
Nacht — Nacht, astronomisch der nach Jahreszeiten wie geogr. Breite der Orte verschieden lange Zeitraum vom Untergang bis zum Wiederaufgang der Sonne. Die kürzeste und längste N. fällt in die Zeit der Sonnenwenden (21. Juni und 21. Dez.). Wegen der… … Kleines Konversations-Lexikon
Nacht [1] — Nacht, die Zeit, während der die Sonne sich unter dem Horizont befindet. Ihre Dauer richtet sich nach den Jahreszeiten und nach der Lage des Ortes auf der Erdoberfläche. Unter dem Äquator herrscht beständig Tag und Nachtgleiche; zwischen den… … Meyers Großes Konversations-Lexikon