-
1 мощный
machtig, krachtig ; van grote capaciteit -
2 могучий
machtig, krachtig -
3 могущественный
machtig ; krachtig -
4 овладеть
v1) gener. bemachtigen (знаниями), bemeesteren (знаниями), (iets) onder de knie brengen (чем-л.), (iets) onder de knie krijgen (чем-л.), (iets) te pakken krijgen (чем-л.), machtig worden, machtig zijn, veroveren2) phras. onder de voet lopen -
5 освоить
vgener. machtig worden, machtig zijn, veroveren -
6 сильный
krachtig, sterk, machtig -
7 в сильной степени
prepos.gener. machtigRussisch-Nederlands Universal Dictionary > в сильной степени
-
8 весьма
advgener. bijzonder, hoogst, grotelijks, heel, hogelijk, machtig, uitermate, zeer -
9 владеть языком
vgener. (каким-л.) een taal machtig zijn -
10 владеющий
-
11 громадный
adj1) gener. oneindig, ontzaglijk, ontzettend, ruim, duizelingwekkend, formidabel, geducht, geweldig, hemelsbreed, immens, machtig2) colloq. piramidaal -
12 значительный
adjgener. beduidend, aanzienlijk, flink, hoog, merkelijk, respectabel, slodderig, slordig, aanmerkelijk, behoorlijk, belangrijk, betekenisvol, fors, gewichtig, invloedrijk, machtig, niet onaardig, niet onbeduidend, verstrekkend, voornaam -
13 исключительно
part.gener. mirakel, uitsluitend, bij uitsluiting, bijzonder, buitengewoon, louter, machtig, uitzonderlijk, zuiver en alleen -
14 крайне
advgener. dringend, uiterst, bijster, bitter, hoogst, machtig, uitermate, ultra, zeer -
15 могучий
adjgener. geducht, geweldig, machtig -
16 мощный
adjgener. machtig, geweldig, mergachtig, sterk -
17 огромный
adj1) gener. vervaarlijk, geducht, geweldig, machtig, massaal, onnoembaar, onnoemelijk, onnoemlijk, allemachtig, allemenselijk, bovenmenselijk, duizelingwekkend, enorm, formidabel, grenzeloos, grondeloos, immens, kolossaal, oneindig, onmetelijk, ontzaglijk, ontzettend, reusachtig, reuze, reuzig, ruim2) colloq. piramidaal -
18 очень
adv1) gener. (красивый, большой) ontiegelijk, fijntjes, heel, mooi, zeer, allemachtig, allemenselijk, bar, bitter, deerlijk, liederlijk, machtig, miserabel, erg, hard, hartstikke, hogelijk, hoogst, ijselijk, mirakel, ontzaglijk, schrikkelijk, smoor, smoorlijk, super, vreeslijk, vreselijk, wat2) avunc. luizig3) belg. kei (kei goed, kei veel) -
19 сильный
adj1) gener. inetnsief, ferm, fors (о ветре, голосе), geducht, geweldig, heftig, hevig, krachtig, scherp (о конкуренте), sterk, straf, vinnig, fel, fijn, flink, gespierd, gezond, hard, intens, intensfef, kernachtig, kloek, krachtdadig, krachtvol, machtig, mergachtig, nadrukkelijk, pezig, potig, stoer2) liter. gespierd (о стиле, языке и т.п.) -
20 способный
adjgener. bekwaam, machtig, begaafd, capabel, geschikt, knap
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Mächtig — Mächtig, er, ste, adj. et adv. Macht habend. 1. Groß; von einer längst veralteten Bedeutung des Wortes Macht. 1) Eigentlich, von der körperlichen Ausdehnung; ein nur noch im gemeinen Leben übliches Wort, welches in dieser Bedeutung mit dem… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Mächtig — ist der Name folgender Personen: Hermann Mächtig (1837–1909), Berliner Gartendirektor Julia Mächtig (* 1986), deutsche Leichtathletin Margitta Mächtig (* 1956), deutsche Politikerin (Die Linke), Landtagsabgeordnete in Brandenburg Saša Mächtig (*… … Deutsch Wikipedia
mächtig — Adj. (Mittelstufe) sehr einflussreich Beispiel: Wir haben mächtige Verbündete. Kollokation: ein mächtiges Land mächtig Adj. (Oberstufe) ugs.: von großer Intensität, kräftig Synonyme: enorm, gewaltig, immens, ungeheuer, ordentlich (ugs.),… … Extremes Deutsch
Mächtig — u. Mächtigkeit, im Bergbau von Gängen so v.w. breit; von Flöhen so v.w. dich hoch, stark, namentlich über 12 Zoll stark; ist ein Flötz weniger als 2 Zoll stark, so hört die Mächligkeit ganz auf. Der Gang wird mächtig, so v.w. er nimmt von Lachter … Pierer's Universal-Lexikon
Mächtig — Mächtig, in der Bergmannssprache bei Gängen – breit, bei Flötzen = dick, insbesonders Flötze, die über 12 hoch sind; unter 2 hört die M.keit auf … Herders Conversations-Lexikon
mächtig — 1. ↑potent, 2. con forza … Das große Fremdwörterbuch
mächtig — ↑ Macht … Das Herkunftswörterbuch
mächtig — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • stark • kraftvoll Bsp.: • Er ist ein mächtiger Feind. • Das ist ein starker Motor … Deutsch Wörterbuch
mächtig — stark; gewaltig; krass (umgangssprachlich); groß; riesig; exorbitant; extrem; imposant; immens; beträchtlich; enorm; … Universal-Lexikon
Mächtig — 1. Der ist mächtig, der sein selbst Herr ist. 2. Wer mächtig ist, blîbt ung messe. – Sutermeister, 133. 3. Wer mächtig ist, wird auch vermessen, grosse Fische die kleinen fressen. – Pistor., VIII, 52; Petri, II, 734; Henisch, 1116, 50; Froschm.,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
mächtig — mạ̈ch·tig Adj; 1 nicht adv; mit viel Einfluss und ↑Macht (1) ↔ schwach <ein Herrscher, ein Land, ein Feind>: Im Mittelalter war die Kirche eine mächtige Institution 2 nicht adv; sehr groß oder stark ≈ gewaltig <ein Baum, ein Berg;… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache