-
1 lasten
lasten1 (zwaar) drukken, belasten, zwaar rusten ⇒ zwaar wegen♦voorbeelden:1 auf dem Haus lastet eine hohe Hypothek • het huis is met een hoge hypotheek belast, bezwaarddie Schuld lastet auf ihm • de schuld drukt op hem, drukt zwaar op zijn schouders -
2 zu jemandes Lasten
zu jemandes Lasten -
3 Last
〈v.; Last, Lasten〉1 last, vracht ⇒ lading; gewicht♦voorbeelden:unter der Last der Beweise • onder de druk van de bewijzenjemandem etwas zur Last legen • iemand iets ten laste leggenmir zu Lasten, zu meinen Lasten • te mijnen lastedas geht zu Lasten, zulasten des Staates • dat valt ten laste van de staat -
4 asset
n. bezit, goederen[ æset]♦voorbeelden:he's an asset to the team • hij is een grote aanwinst voor het team1 activa ⇒ baten, bedrijfsmiddelen♦voorbeelden:1 assets and liabilities • activa en passiva, baten en lastenavailable assets • beschikbare activacurrent/circulating/floating assets • vlottende activafixed/permanent assets • vaste/vastliggende activafluid assets • liquide middelen(in)tangible assets • (im)materiële activaliquid assets • liquide activanet assets • netto activareal assets • onroerende activa, onroerend vermogenrealizable assets • realiseerbare activaunproductive assets • dood kapitaal -
5 assets and liabilities
-
6 liability
n. wettelijke verantwoordelijkheid; geldelijke verplichting, schulg (geld); aansprakelijkheid; beschuldiging; neiging; schuld (geld); nadeel, handicap[ lajjəbillətie] 〈meervoud: liabilities〉 〈ook \\tVliable〉♦voorbeelden: -
7 register of charges
belastingen register (lijst van lasten die opgelegd zijn aan een bedrijf (door bedrijfsregistrator)) -
8 charge
charge [sĵaarzĵ]〈v.〉1 last ⇒ vracht, lading2 lading ⇒ (het) laden, (het) vullen4 opdracht ⇒ last, taak6 aanklacht ⇒ beschuldiging, bezwarende feiten8 charge ⇒ aanval, bestorming♦voorbeelden:charge utile d'un véhicule • nuttig laadvermogen van een voertuigrompre charge • een vracht lossencharge de travail • werkdrukcharge foncière • grondbelastingcharges sociales • sociale lastenavoir charge d'âmes • verantwoordelijk zijn voor het zielenheil van (enkele) personenavoir la charge de qn. • de verantwoordelijkheid voor iemand dragenêtre à charge à qn. • iemand tot last zijnêtre à la charge de qn. • van iemand afhankelijk zijnà la charge de la collectivité • ten laste van de gemeenschapavoir qn. à charge • voor iemand moeten zorgenles frais sont à sa charge • de kosten zijn voor zijn rekeningprendre qn. en charge • de zorg voor iemand op zich nemenrevenir à la charge • hernieuwde pogingen ondernemenf1) last, lading2) last, verplichting3) opdracht4) ambt5) aanklacht6) aanval, bestorming7) overdrijving9) doping -
9 chargé
charge [sĵaarzĵ]〈v.〉1 last ⇒ vracht, lading2 lading ⇒ (het) laden, (het) vullen4 opdracht ⇒ last, taak6 aanklacht ⇒ beschuldiging, bezwarende feiten8 charge ⇒ aanval, bestorming♦voorbeelden:charge utile d'un véhicule • nuttig laadvermogen van een voertuigrompre charge • een vracht lossencharge de travail • werkdrukcharge foncière • grondbelastingcharges sociales • sociale lastenavoir charge d'âmes • verantwoordelijk zijn voor het zielenheil van (enkele) personenavoir la charge de qn. • de verantwoordelijkheid voor iemand dragenêtre à charge à qn. • iemand tot last zijnêtre à la charge de qn. • van iemand afhankelijk zijnà la charge de la collectivité • ten laste van de gemeenschapavoir qn. à charge • voor iemand moeten zorgenles frais sont à sa charge • de kosten zijn voor zijn rekeningprendre qn. en charge • de zorg voor iemand op zich nemenrevenir à la charge • hernieuwde pogingen ondernemenadj1) belast, beladen2) overladen, vol (met)3) aangetekend [brief] -
10 face
face [faas]〈v.〉3 uiterlijk ⇒ aanzien, aanblik, gedaante, aspect4 beeldenaar ⇒ kruis, beeldzijde♦voorbeelden:face d'oeuf! • domkop!〈 vulgair〉 face de rat! • rotkop!perdre la face • gezichtsverlies lijdensauver la face • zijn gezicht reddenface à • met uitzicht opfaire face à ses engagements • zijn verplichtingen nakomenla mairie devait faire face à des obligations écrasantes • de gemeente zag zich geplaatst voor loodzware lastenface à face • tegenover (elkaar)se trouver face à face avec qn. • oog in oog met iemand staancracher à la face de qn. • iemand in het gezicht spuwen 〈 figuurlijk〉; iemand van zijn minachting doen blijkenproclamer à la face de l'univers • ten overstaan van de gehele wereld verkondigende face • van vorenune place de face dans le train • een zitplaats in de trein waarbij men vooruit rijdtportrait de face • portret en faceavoir le vent de face • de wind tegen hebbenen face de cela • daartegenoverla maison d'en face • het huis aan de overkant van de straatle voisin d'en face • de overbuurmanaller en face • naar de overkant gaandire qc. à qn. en face • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenregarder qn. en face • iemand recht in het gezicht kijkenregarder le péril en face • het gevaar zonder vrees tegemoet zienvoir les choses en face • de werkelijkheid onder ogen zienexaminer qc. sous toutes ses faces • iets grondig bekijken→ pilef1) gezicht2) kant, zijde3) facet, aspect4) kruis, beeldzijde -
11 passif
-
12 prix
prix [prie]〈m.〉1 prijs ⇒ lasten, waarde, kosten♦voorbeelden:1 prix choc • stuntprijs, dumpprijsprix de lancement • kennismakingsprijsprix de marché • marktprijs(à) moitié prix • voor de halve prijsprix plafond • maximumprijsprix plancher • bodemprijsprix de revient • kostprijsprix dérisoire • spotprijsc'est mon dernier prix • dat is mijn laatste bodbloquer les prix • de prijzen bevriezencasser les prix • de artikelen sterk afprijzeny mettre le prix • iets (zeer) duur betalenà prix d'argent • voor geldà prix d'or • peperduurà quel prix est ce manteau? • wat kost die jas?à vil prix • voor een spotprijsau prix fort • erg duurde prix • waardevolhors de prix • peperduurà aucun prix • voor geen goudà tout prix • koste wat het kostau prix de • ten koste van3 prix d'excellence • prijs voor de beste van de klas; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 prijs van uitmuntendheidprix d'honneur • prijs voor de beste leerlingenmettre à prix la tête de qn. • een prijs op iemands hoofd zetten4 〈 literatuur〉 le prix Goncourt 1981 • de prijswinnaar van de prix Goncourt 1981; 〈 ook〉 het boek dat de prix Goncourt 1981 heeft gekregenm1) prijs2) waarde3) beloning4) prijswinnaar -
13 raisin
raisin [rezzẽ]〈m.〉1 druif♦voorbeelden:raisin de renard • wolfsbes, pariskruidraisin noir • blauwe druifraisin sec • rozijnmanger les raisins et laisser les pépins • wel de lusten, maar niet de lasten hebbenm -
14 tortillon
-
15 charges sociales
charges sociales -
16 grever
grever (de) [grəvee]〈 werkwoord〉1 belasten (met) ⇒ drukken op, bezwaren (met)♦voorbeelden:grever d'impôts • (zwaar) belasten -
17 grever son budget
grever son budget -
18 la mairie devait faire face à des obligations écrasantes
la mairie devait faire face à des obligations écrasantesDictionnaire français-néerlandais > la mairie devait faire face à des obligations écrasantes
-
19 le passif
le passifhet passief, de lijdende vorm————————le passifhet passief, de passiva, schulden, lasten→ voix -
20 manger les raisins et laisser les pépins
manger les raisins et laisser les pépinswel de lusten, maar niet de lasten hebbenDictionnaire français-néerlandais > manger les raisins et laisser les pépins
- 1
- 2
См. также в других словарях:
lasten — V. (Grundstufe) drückend schwer auf jmdm. oder etw. liegen Beispiel: Der Rucksack lastet auf meinen Schultern. lasten V. (Aufbaustufe) mit einer Schuld belastet sein Beispiel: Auf dem Haus lasten mehrere Hypotheken … Extremes Deutsch
Lasten — Lasten, verb. reg. neutr. mit dem Hülfsworte haben, eine Last, d.i. hohen Grad der drückenden Schwere haben. Bücher lasten sehr, haben viele Last nach Maßgebung ihrer Masse. In den zusammen gesetzten belasten, entlasten, überlasten ist es auch in … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Lasten — Lasten, konzentrierte und stetig verteilte, gesetzmäßig und gleichmäßig verteilte, fette und bewegte, s. Belastung der Träger, Eigengewicht, Verkehrslast, Lastäquivalente, auch Grenzwerte, Dimensionenberechnung u.s.w. Weyrauch … Lexikon der gesamten Technik
Lasten — Lasten, auf Kriegsschiffen die Räumlichkeiten unterhalb des Zwischendecks, die zur Aufbewahrung von Proviant und Vorräten dienen. Proviant , Wasser , Tau L. Lastmann, Matrose, welcher die Vorräte ausgibt … Kleines Konversations-Lexikon
lasten — belasten; berühren; bedrücken * * * las|ten [ lastn̩], lastete, gelastet <itr.; hat: als Last auf etwas liegen: ein Teil des Gewichts lastet auf dem Oberarm; auf dem Grundstück lasten hohe Abgaben (das Grundstück ist mit hohen Abgaben… … Universal-Lexikon
Lasten — die Lasten (Oberstufe) Gesamtheit der Abgaben, finanzielle Verpflichtungen Synonyme: finanzielle Belastung, Steuer Beispiel: Den Unternehmern werden ständig größere finanzielle Lasten auferlegt. Kollokation: steuerliche Lasten … Extremes Deutsch
lasten — a) bedrücken, beklemmen, bekümmern, quälen, traurig machen, zu schaffen machen; (geh.): auf der Seele liegen, niederdrücken; (ugs.): [schwer] im Magen liegen. b) anhaften; (geh.): anhängen. * * * lasten:l.|auf|:⇨2anhängen(1)… … Das Wörterbuch der Synonyme
lasten — lạs·ten; lastete, hat gelastet; [Vi] 1 etwas lastet auf jemandem / etwas etwas liegt als ↑Last (1) auf jemandem oder einem Tier: 2 etwas lastet auf etwas (Dat) etwas ist noch nicht bezahlt ≈ etwas ist mit etwas belastet: Auf dem Grundstück… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
lasten — Last: Zu dem unter 1↑ laden (ahd. ‹h›ladan) behandelten Verb stellt sich die westgerm. Substantivbildung *hlaÞ sti , sta »Ladung«. Darauf gehen zurück mhd. last, ahd. ‹h›last, niederl. last, engl. last. – Im übertragenen Gebrauch bezieht sich… … Das Herkunftswörterbuch
lasten — laste … Kölsch Dialekt Lexikon
lásten — tna o prid. (ā) 1. ki je last osebka: z lastnim denarjem razpolagam sam; kmetje so sekali v grajskem gozdu, imeli pa so tudi lastne gozdove; stanovati v lastni hiši; imeti lastno stanovanje / njegovi sinovi imajo že lastne dohodke 2. nav. ekspr.… … Slovar slovenskega knjižnega jezika