-
1 kerkganger
kerkganger, kerkgangster1 〈 rooms-katholiek〉 celui 〈m.〉, celle 〈v.〉 qui va à l'eglise 〈 protestant〉 celui, celle qui va au temple♦voorbeelden: -
2 kerkganger
-
3 kerkganger
n. churchgoer, person who regularly attends church -
4 kerkganger
-
5 kerkganger
-
6 een trouw kerkganger
een trouw kerkganger -
7 een trouw kerkganger
een trouw kerkgangerVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een trouw kerkganger
-
8 churchgoer
n. kerkganger (iemand die geregeld naar de kerk gaat)churchgoer1 kerkganger/ster -
9 worshipper
n. kerkganger, aanbidder -
10 kerkgangster
→ link=kerkganger kerkganger -
11 kerkgangster
→ link=kerkganger kerkganger -
12 celebrant
n. celebrant, opdragen van de mis; feestvieren[ sellibrənt] -
13 churchgoing
-
14 communicant
-
15 worshiper
-
16 hierarch
n. hiërarch (priester, kerkganger, religieuze authoriteit) -
17 hierarchal
adj. van hiërarch (priester, kerkganger, religieuze authoriteit) -
18 Kirchenbesucher
См. также в других словарях:
Belgium — This article is about the country. For other uses, see Belgium (disambiguation). Belgian redirects here. For the article on the people, see Belgians. Kingdom of Belgium Koninkrijk België (Dutch) Royaume de Belgique … Wikipedia