-
41 Anklage
Anklage〈v.〉1 aanklacht, beschuldiging♦voorbeelden:1 die Anklage lautet auf Totschlag • de aanklacht luidt: doodslageine Anklage gegen jemanden erheben, einreichen • een aanklacht tegen iemand indienenunter Anklage stehen • beschuldigd worden2 ein Zeuge der Anklage • een getuige van de aanklager, à charge -
42 Anordnung
Anordnung〈v.〉1 ordening, rangschikking2 verordening ⇒ bevel, bepaling, voorschrift♦voorbeelden:〈 juridisch〉 die gerichtliche Anordnung der Vorlegung von Beweisurkunden • vonnis van toelating tot bewijseine polizeiliche Anordnung • een politieverordeningAnordnungen erlassen • verordeningen uitvaardigenauf meine Anordnung • op mijn bevel -
43 Antinomie
-
44 Anwachsung
-
45 Arbitrage
-
46 Arglist
-
47 Argument
Argument〈o.; Argument(e)s, Argumente〉♦voorbeelden: -
48 Arrest
Arrest〈m.; Arrest(e)s, Arreste〉♦voorbeelden:im, in Arrest sitzen • in arrest zittenArrest auf die Güter legen • beslag leggen op de goederenden Besitz mit Arrest belegen, unter Arrest stellen • beslag leggen op de bezittingen -
49 Arrestverfahren
-
50 Asservat
-
51 Aufforderung
-
52 Aufgebot
Aufgebot〈o.〉1 hoeveelheid ⇒ delegatie, afdeling♦voorbeelden:das Aufgebot an, von Material • de (aangewende) hoeveelheid materiaal -
53 Aufklärungspflicht
-
54 Aufsichtspflicht
-
55 Augenschein
Augenschein〈m.〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:der Augenschein trügt • de uiterlijke schijn bedriegteinen (gerichtlichen) Augenschein vornehmen • een (gerechtelijk) onderzoek in loco instellendie Truppen in Augenschein nehmen • de troepen in ogenschouw nemen, inspecteren -
56 Auseinandersetzung
Auseinandersetzung〈v.; Auseinandersetzung, Auseinandersetzungen〉1 uiteenzetting ⇒ uitleg, verklaring3 discussie, debat4 woordenwisseling, ruzie, controverse♦voorbeelden:2 eine Auseinandersetzung mit der Psychoanalyse • een (grondige) behandeling, studie van de psychoanalyse -
57 Ausfertigung
Ausfertigung〈v.〉1 afgifte, uitreiking2 het opmaken, het opstellen♦voorbeelden:eine beglaubigte Ausfertigung • een gewaarmerkt afschriftin doppelter Ausfertigung • in tweevoud -
58 Ausführung
Ausführung〈v.〉1 uitvoering ⇒ realisatie, verwezenlijking3 uitvoering ⇒ het doen, het nemen4 uiteenzetting ⇒ verklaring, betoog♦voorbeelden:etwas zur Ausführung bringen • iets uitvoeren, realiserenzur Ausführung gelangen, kommen • uitgevoerd worden, van kracht worden 〈 van een wet〉 -
59 Auslieferungsantrag
-
60 Aussageverweigerung
См. также в других словарях:
Juridisch — (v. lat.), den Rechten gemäß, rechtskräftig … Pierer's Universal-Lexikon
Jurīdisch — (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, oft gleichbedeutend mit juristisch gebraucht … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, juridĭce (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, rechtskräftig; auch s.v.w. juristisch … Kleines Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, S. Juristisch … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
juridisch — juridisch:⇨rechtlich(1) … Das Wörterbuch der Synonyme
Juridisch — Der Begriff juridisch wird in der deutschen Wissenschaftssprache, insbesondere der Rechtsphilosophen und Ethiker, vom Begriff juristisch unterschieden. Juristisch bedeutet die Ausbildung und Berufsausübung der Juristen und die Anwendung der… … Deutsch Wikipedia
Juridisch-Politischer Leseverein — Der 1841 gegründete Juridisch Politische Leseverein war eine Vereinigung von Beamten, Juristen und Professoren in Wien. Die Mitglieder betrachteten den Leseverein als Diskussionsforum der liberalen gebildeten zweiten Gesellschaft und suchten im… … Deutsch Wikipedia
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [<lat. iuridicus „das Recht handhabend, gerichtlich“ <lat. ius „Recht“ + dicere „sagen, sprechen“] * * * ju|ri|disch <Adj.> [lat. iuridicus, zu … Universal-Lexikon
juridisch — ju·ri̲·disch Adj; nur attr od adv, ohne Steigerung, (A) ≈ ↑juristisch (1) … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [Etym.: <lat. iuridicus »das Recht handhabend, gerichtlich« <ius, Gen. iuris »Recht« + dicere »sagen, sprechen«] … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
juridisch — ju|ri|disch <aus lat. iuridicus »Recht sprechend«, dies zu ius, Gen. iuris »Recht« u. dicere »sagen, sprechen«> der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch … Das große Fremdwörterbuch