-
1 jubilant crowd
juichend volk -
2 jubilant
adj. jubelend, juichend, blij, feestvierend[ dzjoe:billənt]1 uitbundig ⇒ triomfantelijk, vreugde-♦voorbeelden:jubilant at • in de wolken over -
3 acclaim
n. toejuiching, bijval, gejuich--------v. toejuichen, uitroepenacclaim1[ əkleem] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 toejuiching ⇒ bijval, gejuich♦voorbeelden:————————acclaim2〈 werkwoord〉 -
4 exultant
-
5 roaring
adj. lawaaiig; jubelend; juichend (sukses)--------n. brullend; jubelendroaring1[ ro:ring] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gedruis ⇒ gebrul, geraas————————roaring21 luidruchtig ⇒ rumoerig; stormachtig2 voorspoedig ⇒ gezond, levendig♦voorbeelden:a roaring success • een denderend succesdo a roaring trade • gouden zaken doen————————roaring3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
6 triumphant
-
7 exultantly
adv. jubelend, juichend -
8 jubilantly
adv. vol blijdschap, jubelend, juichend
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский