-
1 jagen
3 [nalopen] chase♦voorbeelden:prijzen omhoog/omlaag jagen • drive prices up/downuiteen jagen • scatterzich een kogel door het hoofd jagen • put a bullet through one's headdie wet werd door de Tweede Kamer gejaagd • the law was rushed through parliamentiemand op kosten jagen • put someone to (great) expensevan school jagen • expel from schoolvoor zich uit jagen • drive before one2 [rusteloos streven] pursue3 [snel gaan] race♦voorbeelden:1 op patrijs jagen • hunt partridge, go (out) partridge-shootingop effect jagen • be after effectsde wolken joegen voorbij • the clouds scudded past -
2 jagen
v. hunt, pursue, chase and capture game animals -
3 jagen op
v. chevy -
4 iemand op kosten jagen
iemand op kosten jagen————————iemand op kosten jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand op kosten jagen
-
5 zich een kogel door het hoofd jagen
zich een kogel door het hoofd jagen————————zich een kogel door het hoofd jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich een kogel door het hoofd jagen
-
6 de vijand over de kling jagen
de vijand over de kling jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de vijand over de kling jagen
-
7 een wet in sneltreinvaart door het parlement jagen
een wet in sneltreinvaart door het parlement jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een wet in sneltreinvaart door het parlement jagen
-
8 iemand de doodsschrik op het lijf jagen
iemand de doodsschrik op het lijf jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand de doodsschrik op het lijf jagen
-
9 iemand de stuipen op het lijf jagen
iemand de stuipen op het lijf jagenscare someone stiff, scare the (living) daylights out of someoneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand de stuipen op het lijf jagen
-
10 iemand het schaamrood naar de kaken jagen
iemand het schaamrood naar de kaken jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand het schaamrood naar de kaken jagen
-
11 iemand op de kast jagen/krijgen
iemand op de kast jagen/krijgenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand op de kast jagen/krijgen
-
12 iemand op de vlucht jagen/drijven
iemand op de vlucht jagen/drijvenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand op de vlucht jagen/drijven
-
13 iemand op stang jagen
iemand op stang jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand op stang jagen
-
14 iemand tegen een ander in het harnas jagen
iemand tegen een ander in het harnas jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand tegen een ander in het harnas jagen
-
15 iemand tegen zich in het harnas jagen
iemand tegen zich in het harnas jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand tegen zich in het harnas jagen
-
16 naar roem jagen
naar roem jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > naar roem jagen
-
17 op effect jagen
op effect jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op effect jagen
-
18 op groot wild jagen
op groot wild jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op groot wild jagen
-
19 op konijnen jagen
op konijnen jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op konijnen jagen
-
20 op olifanten jagen
op olifanten jagenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op olifanten jagen
См. также в других словарях:
Jagen — Jagen, verb. reg. (also du jagst, er jagt, Imperf. ich jagte; nicht jägst, jägt, jug,) welches auf doppelte Art gebraucht wird. I. Als ein Neutrum, mit dem Hülfsworte seyn, schnell laufen; im gemeinen Leben. Das Pferd ist in vollem Galoppe vorbey … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
jagen — jagen: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Verb (mhd. jagen, ahd. jagōn, mnd. jagen, mniederl. jaghen) hat keine sicheren außergerm. Entsprechungen. Die Verknüpfung mit der Wortgruppe von aind. yalú ḥ »rastlos« ist zweifelhaft … Das Herkunftswörterbuch
Jagen — jagen: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte Verb (mhd. jagen, ahd. jagōn, mnd. jagen, mniederl. jaghen) hat keine sicheren außergerm. Entsprechungen. Die Verknüpfung mit der Wortgruppe von aind. yalú ḥ »rastlos« ist zweifelhaft … Das Herkunftswörterbuch
jagen — Vsw std. (8. Jh.), mhd. jagen, ahd. jagōn, mndd. jagen, mndl. jagen Stammwort. Auch afr. jagia. Herkunft unklar. Zu beachten ist lit. jóti reiten, austreiben , das auf eine auch sonst (aber nicht in dieser Bedeutung) bezeugte Erweiterung von ig.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
jagen — V. (Grundstufe) wilde Tiere zu fangen versuchen Beispiele: Er hat einen Hasen gejagt. Die Männer sind jagen gegangen. jagen V. (Aufbaustufe) jmdn. verfolgen und versuchen ihn festzunehmen Synonyme: fahnden, nachsetzen, suchen Beispiel: Die… … Extremes Deutsch
Jagen — Jagen, eingerichtetes, s. Eingerichtetes Jagen. – J. in der Forstwirtschaft s.v.w. Abteilung, kleinste Wirtschaftsfigur der Waldeinteilung … Kleines Konversations-Lexikon
Jagen — ist: eine Bezeichnung für Abteilung (Forstwirtschaft) in der Ebene ein anderes Wort für Jagd Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit demselben Wort bezeichneter Begriffe … Deutsch Wikipedia
Jagen — Jagen, 1) eine Vereinigung mehrerer Jäger u. ihrer Gehilfen, um auf einmal, bes. in aufgestellten Netzen, viel Wild zu erlegen; vgl. Jagd u. Treibjagd; 2) Abtheilung eines Forstes; 3) (Jagd machen, Jagd geben), ein feindliches Schiff verfolgen … Pierer's Universal-Lexikon
Jagen — Jagen, forsttechnischer Ausdruck für eine Wirtschaftsfigur von der Gestalt eines Quadrats oder Rechteckes. Eingestelltes J. s. Hauptjagen und Jagd (S. 134) … Meyers Großes Konversations-Lexikon
jagen — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Bsp.: • Sie gingen auf die Jagd … Deutsch Wörterbuch
Jagen — 1. Beim Jagen und beim Lieben weiss man wol, wo man anfängt, aber nicht, wohin man kommt (wo man aufhört). 2. De n andern jâgen will, môt sülfst mit lopen. (Ostfries.) – Frommann, IV, 141, 309; Bueren, 1517; Eichwald, 889; Hauskalender, I. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon