-
1 disability
n. gebrek, invaliditeit, afwijzing; arbeids-ongeschiktheid[ dissəbillətie] 〈meervoud: disabilities〉2 belemmering ⇒ nadeel, handicap♦voorbeelden: -
2 invalidity
n. ongeldigheid; invaliditeit[ invəliddətie]2 invaliditeit ⇒ (lichamelijke) zwakte, arbeidsongeschiktheid -
3 limitation
n. beperking; begrensdheid; beperkende omstandigheid; invaliditeit, limitatie[ limmitteesjn]♦voorbeelden:he has/knows his limitations • hij heeft/kent zijn beperkingen -
4 comprehensive pension
veelomvattend pensioen (een pensioen voor invaliditeit of het stoppen met werken en overschot) -
5 disablement
n. invaliditeit veroorzaken; ongeschiktheid -
6 invalidism
n. Ziekte, invaliditeit
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский