-
1 intégrer
intégrer [ẽteegree]1 integreren ⇒ (als bestanddeel) invoegen, (in 't geheel) opnemenv(s'intégrer (à, dans)) zich integreren (in), geheel opgenomen worden (in) -
2 insérer
insérer [ẽseeree]1 opnemen ⇒ invoegen, bijsluiten♦voorbeelden:insérer une greffe • entenfaire insérer une annonce (dans) • een advertentie plaatsen1 opgenomen worden ⇒ geplaatst worden, plaatsvinden♦voorbeelden:v1) opnemen, invoegen2) integreren, aanpassen -
3 assimiler
assimiler [aasiemielee]1 vergelijken ⇒ over één kam scheren, gelijkstellen2 zich vergelijken ⇒ gelijk worden, gelijkgesteld worden1. v2) assimileren, integreren3) verwerken, opnemen [kennis]4) verteren, opnemen2. s'assimilerv3) opgaan (in) [etnisch]4) zich eigen maken, verwerven [kennis]
См. также в других словарях:
integrieren — Vsw erw. fach. (18. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. integrāre (integrātum) wiederherstellen, ergänzen , zu l. integer unversehrt, unberührt, unbefangen, unbescholten , das zu l. tangere (tāctum) berühren gebildet ist. Abstraktum:… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache