-
1 consentant
consentant [kõsãtã]1 (uit vrije wil) instemmend ⇒ bereidwillig, toestemmendadjinstemmend, toestemmend -
2 nonconformist
adj. met betrekking tot con-conformisme, niet instemmend met conventionele waarden en opinies--------n. non-conformist[ - kənfo:mist] 〈 vaak attributief〉 -
3 acquiescer
acquiescer (à) [aakjessee]〈 werkwoord〉1 instemmen (met) ⇒ toestemmen (in), inwilligen♦voorbeelden:1 elle acquiesce d' un signe de tête • zij knikt van ja, instemmendvinstemmen (met), toestemmen (in) -
4 approbateur
approbateur [aaprobbaatur],approbatrice [aaprobbaatries]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden: -
5 elle acquiesce d' un signe de tête
elle acquiesce d' un signe de têtezij knikt van ja, instemmendDictionnaire français-néerlandais > elle acquiesce d' un signe de tête
-
6 beifällig
beifällig1 instemmend, goedkeurend -
7 beipflichten
beipflichten2 het eens zijn met ⇒ kunnen meegaan met, bijvallen3 instemmend zeggen, beamen, bevestigen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский