-
1 einstemmen
-
2 anerkennen
-
3 anschließen
anschließenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 aansluiten ⇒ aanknopen, volgen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aansluiten ⇒ aankoppelen, verbinden♦voorbeelden:1 zich aansluiten ⇒ zich voegen, instemmen♦voorbeelden:darf ich mich anschließen? • mag ik meedoen? -
4 beipflichten
beipflichten2 het eens zijn met ⇒ kunnen meegaan met, bijvallen3 instemmend zeggen, beamen, bevestigen -
5 beistimmen
beistimmen1 instemmen met, zijn instemming betuigen met ⇒ het eens zijn met, bijvallen -
6 einer Sache kritiklos zustimmen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einer Sache kritiklos zustimmen
-
7 einstimmen
-
8 kritiklos
-
9 zustimmen
-
10 zögern
-
11 zögernd in ein Angebot einwilligen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > zögernd in ein Angebot einwilligen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Все языки
- Нидерландский
- Русский