-
1 inspecter
inspecter [ẽspektee]〈 werkwoord〉2 aandachtig bekijken ⇒ goed nakijken, onderzoekenv1) inspecteren, controleren2) onderzoeken -
2 parcourir
parcourir [paarkoerier]〈 werkwoord〉1 doorkruisen ⇒ doortrekken, doorlopen, aflopen2 afleggen3 doornemen ⇒ doorbladeren, snel, vluchtig doorlezen♦voorbeelden:parcourir le monde • de wereld afreizenv1) doorkruisen, doorlopen2) afleggen3) doornemen, doorkijken4) inspecteren -
3 inspection
inspection [ẽspeksjõ]〈v.〉1 inspectie ⇒ nauwkeurig onderzoek, toezicht♦voorbeelden:passer une inspection • inspecteren, inspectie houdenf1) inspectie, nauwkeurig onderzoek -
4 visiter
visiter [viezietee]〈 werkwoord〉2 bezoeken ⇒ bezichtigen, bekijken3 inspecteren ⇒ nazien, onderzoeken♦voorbeelden:v1) bezoeken2) bezichtigen3) onderzoeken -
5 arraisonner
-
6 passer une inspection
passer une inspectioninspecteren, inspectie houden
См. также в других словарях:
inspizieren — Vsw erw. stil. (18. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. īnspicere (īnspectum), zu l. specere sehen und l. in . Abstraktum: Inspektion; Nomen agentis: Inspektor. Ebenso nndl. inspecteren, ne. inspect, nfrz. inspecter, nschw. inspektera,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache