-
1 badly
adv. ernstig; vreselijk, verschrikkelijk; heel erg1 slecht2 erg ⇒ zeer, hard♦voorbeelden:do badly • een slecht resultaat behalenbe badly off for • arm zijn aanI want it badly • ik wil het dolgraag hebbenbadly wounded • zwaar gewond -
2 I want it badly
-
3 itch
n. jeuk; verlangen--------v. jeuken; jeuk hebben; graag willenitch1[ itsj] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:he has an itch to go abroad • hij wil dolgraag naar het buitenland————————itch2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский