-
21 braggingly
adv. arrogant, hoogdravend, opscheppend -
22 inkhorn
adj. hoogdravend, opzichtig in iemands studie -
23 pompous ass
gewichtig/hoogdravend/gezwollen ezel/klootzak -
24 déclamer
déclamer [deeklaamee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 declameren ⇒ voordragen, reciterenv1) afgeven (op)2) oreren3) voordragen -
25 ronfler
-
26 solennel
solennel [sollaanel]= solennelle; adj -
27 déclamatoire
-
28 emphatique
emphatique [ãfaatiek]1 gezwollen ⇒ hoogdravend, plechtig -
29 faire ronfler des vers
faire ronfler des vers -
30 grandiloquent
-
31 hyperbolique
hyperbolique [ieperbolliek]1 hyperbolisch ⇒ overdreven, hoogdravend -
32 ronflant
ronflant [rõflã]♦voorbeelden: -
33 gespreizt
gespreizt♦voorbeelden: -
34 großspurig
-
35 hochgestochen
-
36 hochtrabend
hochtrabend -
37 hochtönend
hochtönend -
38 schwülstig
schwülstig1 gezwollen, hoogdravend, overladen ⇒ opgeblazen, bombastisch
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Sprechen — (s. ⇨ Reden und ⇨ Zunge). 1. Anders spricht der Herr, anders der Knecht. Lat.: Alia Leucon, alia Leuconis asinus portat. (Philippi, I, 18.) 2. Bann me sprecht: Adjé, Kaffée, Schossée, doa hoat me ke gât Zeit. (Henneberg.) – Frommann, III, 410, 96 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon