-
1 heilig
1 [met betrekking tot God/Christus/personen] holy♦voorbeelden:iemand heilig verklaren • canonize someone〈 figuurlijk〉 hij is een boef, maar nog heilig bij zijn broer vergeleken • he is a crook, but a saint compared with his brotherhet Heilige Land • the Holy Landde heilige Mis • Holy Massde heilige stad • the Holy Cityde zondag heilig houden • observe the Lord's Dayhet heilige der heiligen • the holy of holiesII 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉♦voorbeelden:een heilig ontzag voor iemand hebben • stand in great awe of someonede nagedachtenis van haar moeder bewaarde zij heilig • she cherished the memory of her motherhem is niets heilig • nothing is sacred to him3 heilige eerbied • great/profound respecthet is mij heilige ernst • I am dead(ly) seriousik was in de heilige overtuiging dat zij nog leefde • I was firmly convinced that she was still alivehet is de heilige waarheid • it is gospel truthiets heilig beloven • promise something solemnlyik heb het me heilig voorgenomen (om …) • I am firmly determined (to …)je kunt er heilig van op aan • you can be dead sure (of that) -
2 heilig
adj. holy, sacred -
3 heilig boek
n. Scripture -
4 heilig boontje
n. plaster saint, saint -
5 heilig verklaren
v. canonize, saint, taboo, tabu -
6 de nagedachtenis van haar moeder bewaarde zij heilig
de nagedachtenis van haar moeder bewaarde zij heiligVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de nagedachtenis van haar moeder bewaarde zij heilig
-
7 de zondag heilig houden
de zondag heilig houdenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de zondag heilig houden
-
8 een heilig geloof in de rede hebben
een heilig geloof in de rede hebbenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een heilig geloof in de rede hebben
-
9 een heilig huisje
een heilig huisjeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een heilig huisje
-
10 een heilig moeten
een heilig moetenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een heilig moeten
-
11 een heilig ontzag voor iemand hebben
een heilig ontzag voor iemand hebbenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een heilig ontzag voor iemand hebben
-
12 een heilig ontzag
een heilig ontzagVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een heilig ontzag
-
13 hem is niets heilig
hem is niets heiligVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hem is niets heilig
-
14 het heilig getal
het heilig getalVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het heilig getal
-
15 het heilig hart
het heilig hartVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het heilig hart
-
16 het laatste/Heilig oliesel toedienen
het laatste/Heilig oliesel toedienenadminister extreme unction/the last ritesVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het laatste/Heilig oliesel toedienen
-
17 hij had het zich vast/heilig voorgenomen
hij had het zich vast/heilig voorgenomenhe had firmly resolved to do so/itVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij had het zich vast/heilig voorgenomen
-
18 hij is (bepaald) geen heilig boontje
hij is (bepaald) geen heilig boontjeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij is (bepaald) geen heilig boontje
-
19 iemand heilig verklaren
iemand heilig verklarenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand heilig verklaren
-
20 iets heilig beloven
iets heilig belovenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iets heilig beloven
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Heilig — stammt wortgeschichtlich von Heil ab, was etwas Besonderes bezeichnet und sich abgeschwächt noch in heil („ganz“) wiederfindet (vgl. englisch: holy, „heilig“, von whole). Im allgemeinen Sprachgebrauch ist heilig ein religiöser Begriff mit der… … Deutsch Wikipedia
Heilig — Heilig, er, ste, adj. et adv. am wahrscheinlichsten von dem Hauptworte Heil, und zwar, I. * Im transitiven oder thätigen Verstande, für heilsam, Heil, d.i. Gesundheit, Nutzen bringend, auf welche Art heilligh bey dem Kero für salutaris vorkommt.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
heilig — Adj std. (8. Jh.), mhd. heilec, heilic, ahd. heilīg, heilag, as. hēlag Stammwort. Aus g. * hailaga Adj. heilig, mit Heil versehen , auch in ae. hālig, anord. heilagr, runisch (gotisch ?) hailag (Pietroassa). Zugehörigkeitsbildung zu dem… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Heilig — Single par Tokio Hotel extrait de l’album Zimmer 483 Sortie 28 avril 2008 Enregistrement 2006 2007 Hambourg Durée 04:03 Genre … Wikipédia en Français
heilig — ¹heilig 1. a) geheiligt, gesegnet, geweiht, sakral. b) göttlich, himmlisch, selig. c) fromm, rein. 2. a) Ehrfurcht einflößend/gebietend, ernst; (geh.): hehr. b) tabu, unantastbar; (bildungsspr … Das Wörterbuch der Synonyme
Heilig — Heilig. Nicht immer mag sich der Mensch mit der Alltäglichkeit und ihren Erscheinungen befassen. Er fühlt es, daß sein Lauf nach der Höhe gehen soll. Selbst in dem Leben des rohesten Naturmenschen bemerken wir zuweilen Augenblicke, wo in der… … Damen Conversations Lexikon
heilig — Adj. (Mittelstufe) religiös verehrt Beispiel: Jeden Sonntag gehen sie zur heiligen Messe. Kollokation: die Heilige Dreifaltigkeit heilig Adj. (Oberstufe) geh.: von großer Intensität, unantastbar Synonyme: Ehrfurcht einflößend/gebietend, ernst,… … Extremes Deutsch
Heilig — is the forthcoming tenth single of the german musical group E Nomine, originally due for release on December 28 2007. In January 2008 a poster on pop24.de claiming to be from Universal Music, E Nomine s label, reported… … Wikipedia
Heilig — Heilig, 1) was von Gemeinem, Unreinem, Schlechtem abgesondert u. entfernt ist; 2) was zu etwas Besserem, zu reinen, edleren, höheren Zwecken bestimmt ist, z.B. Tempel, zum Gottesdienst gehörige Geräthschaften etc.; 3) was selbst als etwas… … Pierer's Universal-Lexikon
Heilig — Heilig, von Heil, also soviel wie in seiner Vollkommenheit nicht nur noch unverletzt, sondern auch unverletzlich, unantastbar, dann soviel wie schlechthin gut, sittlich vollkommen, makellos. Seine Wurzeln hat dieser Begriff teils im römischen… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Heilig — Heilig, im A. T. (hebr. kadōsch) hervorragendste Eigenschaft Gottes zur Bezeichung seiner Unterschiedenheit von allem Irdischen, seiner Unvergleichlichkeit und Erhabenheit; von Personen oder Dingen deren Zugehörigkeit zu Gott, Gottgeweihtheit… … Kleines Konversations-Lexikon