-
1 gloeien
1 [door verhitting stralen] rougir (au feu)2 [zonder vlam branden] être ardent3 [zeer warm zijn] brûler4 [schitteren, fonkelen] briller♦voorbeelden:het zand gloeit onder onze voeten • le sable nous brûle les piedsde wijn gloeide in het glas • le vin brillait dans le verre -
2 gloeien
-
3 gloeien
brûler, être en feu -
4 gloeien van toorn
gloeien van toorn -
5 mijn oren gloeien
mijn oren gloeien -
6 zijn ogen gloeien
zijn ogen gloeien -
7 oor
♦voorbeelden:een goed oor hebben • avoir l'oreille justemet open oren luisteren • écouter de toutes ses oreillesmet rode oren, oortjes in iets lezen • être tout excité à la lecture de qc.met rode oortjes luisteren • écouter de toutes ses oreillesvoor het oor waarneembaar • perceptible à l'ouïeiemand de oren van het hoofd eten • manger comme quatredat gaat het ene oor in, het andere uit • cela entre par une oreille et sort par l'autrezijn oren niet geloven • ne pas en croire ses oreillesmijn oren gloeien • j'ai les oreilles rouges(geen) oren hebben naar, voor iets • (ne pas) être intéressé par qc.geen oren hebben • faire la sourde oreillezijn oor te luisteren leggen • écouter attentivementiemand de oren van het hoofd praten • assourdir qn. de parolesiemand de oren van het hoofd schreeuwen • écorcher les oreilles à qn.de oren voor iets sluiten • se boucher les oreilles pour qc.; 〈 figuurlijk〉 ne pas vouloir entendre qc.zijn oren zullen tuiten • les oreilles vont lui tinteriemand de oren van het hoofd vragen • accabler qn. de questionséén en al oor zijn • être (tout yeux) tout oreillesiemand aan de oren malen • casser les oreilles à qn.hij is nog nat achter de oren • si on lui pressait le nez il en sortirait du laitiemand iets in het oor fluisteren • chuchoter qc. à l'oreille de qn.iets in het oor, in de oren knopen • prendre bonne note de qc.gaatjes in de oren hebben • avoir les oreilles percéesknoop dat in je oren! • tiens-le-toi pour dit!slechts met één, een half oor luisteren • n'écouter que d'une oreillede kogels vlogen ons om de oren • les balles sifflaient à nos oreillesop één oor liggen • dormir〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 veel rond z'n oren hebben • avoir beaucoup à faire; 〈m.b.t. zorgen〉 avoir beaucoup de soucisiemand ter ore komen • arriver aux oreilles de qn.het is mij ter ore gekomen dat • j'ai appris quetot over de oren in de schulden zitten • être criblé de dettestot over de oren in het werk zitten • être débordé de travailtot over de oren verliefd zijn op iemand • être follement amoureux de qn.¶ iemand een oor aannaaien • rouler qn.iemand de oren wassen • frotter les oreilles à qn.〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand de oren van de kop zagen • casser les oreilles à qn.hij heeft ze achter de oren • il est moins bête qu'on ne (le) croithet is op een oor na gevild • c'est comme si c'était fait→ link=potje potje
См. также в других словарях:
glow — [OE] Glow comes ultimately from Indo European *ghlō , in which the ghl seems originally to have had some sort of symbolic function, as if directly representing the notion of ‘brightness, shining’ in speech. Its Germanic descendant *glō produced… … The Hutchinson dictionary of word origins
glühen — Vsw std. (9. Jh.), mhd. glü(ej)en, ahd. gluoen, as. glōian Stammwort. Aus g. * glō a glühen , das ursprünglich ein starkes Verb war, aber als solches nur noch in ae. glōwan erhalten ist; auch anord. glóa ist ein schwaches Verb. Das Wort hat keine … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
glühen — glühen: Das altgerm. Verb mhd. glüe‹je›n, ahd. gluoen, niederl. gloeien, engl. to glow, älter schwed. glo gehört zu der Wurzelform *g̑hlō der unter ↑ gelb dargestellten idg. Wurzel *g̑hel »glänzend, schimmernd, blank«. Zu »glühen« gebildet ist… … Das Herkunftswörterbuch
Glühbirne — glühen: Das altgerm. Verb mhd. glüe‹je›n, ahd. gluoen, niederl. gloeien, engl. to glow, älter schwed. glo gehört zu der Wurzelform *g̑hlō der unter ↑ gelb dargestellten idg. Wurzel *g̑hel »glänzend, schimmernd, blank«. Zu »glühen« gebildet ist… … Das Herkunftswörterbuch
Glühwein — glühen: Das altgerm. Verb mhd. glüe‹je›n, ahd. gluoen, niederl. gloeien, engl. to glow, älter schwed. glo gehört zu der Wurzelform *g̑hlō der unter ↑ gelb dargestellten idg. Wurzel *g̑hel »glänzend, schimmernd, blank«. Zu »glühen« gebildet ist… … Das Herkunftswörterbuch
Glühwürmchen — glühen: Das altgerm. Verb mhd. glüe‹je›n, ahd. gluoen, niederl. gloeien, engl. to glow, älter schwed. glo gehört zu der Wurzelform *g̑hlō der unter ↑ gelb dargestellten idg. Wurzel *g̑hel »glänzend, schimmernd, blank«. Zu »glühen« gebildet ist… … Das Herkunftswörterbuch
glow — [OE] Glow comes ultimately from Indo European *ghlō , in which the ghl seems originally to have had some sort of symbolic function, as if directly representing the notion of ‘brightness, shining’ in speech. Its Germanic descendant *glō produced… … Word origins