-
1 filter
n. filter (ook in computers), (in computers) filter, masker; een programma dat gegevens krijgt van een ander programma, en ze aanpast--------v. filtreren, filterenfilter1[ filtə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————filter22 uitlekken ⇒ doorsijpelen, doorschemeren♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 the queue filtered into/out of the building • de rij schoof langzaam het gebouw binnen/uitlight filters through our roof • licht schemert door ons dakit had filtered through to everybody • iedereen was het geleidelijk aan te weten gekomenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 filtreren ⇒ zeven, zuiveren♦voorbeelden: -
2 percolate
v. filtreren, doorsijpelen, doordringen[ pə:kəleet] 〈zelfstandig naamwoord: percolation〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 leach
n. (uit)logen; zeven--------v. (uit)logen, zeven[ lie:tsj]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)logen ⇒ uitfilteren, uittrekken met water♦voorbeelden: -
4 to filter
affilterenfilterenfiltreren
См. также в других словарях:
felter — I. ˈfeltə(r) transitive verb ( ed/ ing/ s) Etymology: Middle English filteren, felteren, from (assumed) Anglo French feltrer to cover with felt, from (assumed) Old French feltrer (whence Old French feutrer), from Old French feltre, feutre felt,… … Useful english dictionary