-
1 Figur
Figur〈v.; Figur, Figuren〉5 〈 sport en spel〉schaakfiguur, -stuk♦voorbeelden:von kleiner Figur sein • klein van gestalte zijneine lächerliche Figur abgeben, machen • een belachelijk figuur maken, slaan〈 informeel〉 eine gute Figur machen • heel wat voorstellen, goed voor de dag komen -
2 Figuren zeichnen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский