-
21 Wurzel
Wurzel〈v.; Wurzel, Wurzeln〉♦voorbeelden:etwas hat seine Wurzel in einer Sache • iets vindt zijn oorzaak in ietsetwas mit der Wurzel ausreißen, ausrotten • iets met wortel en al uitroeien -
22 wühlen
wühlen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 woelen, wroeten, graven2 voortwroeten, -ploeteren♦voorbeelden: -
23 zahm
1 tam, mak ⇒ 〈 figuurlijk ook〉 bedaard, volgzaam, gematigd♦voorbeelden: -
24 zerteilen
zerteilen♦voorbeelden:1 uit elkaar gaan, drijven ⇒ zich verspreiden♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ich könnte mich zerteilen, so viel habe ich zu tun • ik kom handen te kort, zoveel heb ik te doen -
25 zusammenbrechen
zusammenbrechen♦voorbeelden: -
26 Gaumen
Gaumen〈m.; Gaumens, Gaumen〉♦voorbeelden: -
27 Wüste
Wüste〈v.; Wüste, Wüsten〉♦voorbeelden: -
28 grau
2 grijs, officieus ⇒ semi-officieel♦voorbeelden:1 grau meliert • met grijs ertussen(door), peper-en-zoutkleurigsie wurde grau im Gesicht • ze trok wit weg, kreeg een grauwe kleurgrau in grau • helemaal grijsblau und grau kariert • blauwgrijs geruit -
29 zersplittern
zersplitternI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 zijn krachten, activiteiten versplinteren -
30 zielen
zielen♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 dieser Plan zielt auf eine Gesundung der Wirtschaft • dit plan beoogt een herstel van de economie -
31 zurückfallen
zurückfallen♦voorbeelden:in eine Krankheit zurückfallen • weer instortenin den Stuhl zurückfallen • achterover in de stoel vallen -
32 zurückwerfen
-
33 Gerippe
Gerippe〈o.; Gerippes, Gerippe〉1 geraamte ⇒ skelet; 〈 figuurlijk ook〉 schema, abstract; 〈 techniek ook〉 frame; 〈 plantkunde ook〉 nervatuur -
34 Ansturm
Ansturm〈m.〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 der Ansturm auf das neue Produkt, nach dem neuen Produkt • de stormloop op het nieuwe product -
35 Bindung
Bindung〈v.; Bindung, Bindungen〉 -
36 Biss
〈m.; Bisses, Bisse〉3 〈 sport en spel〉inzet, vuur -
37 Glanz
〈m.; Glanzes, Glanze of Glänze〉♦voorbeelden:1 hohler, trügerischer Glanz • ijdele glans, bedrieglijke schijneiner Sache Glanz geben, verleihen • iets luister bijzettenauf Glanz polieren • glimmend, blinkend poetsenin neuem Glanz erscheinen • een nieuwe glans gekregen hebbenmit Glanz • met glans, glansrijk, eervolmit Glanz und Gloria • met veel ophef, tamtammit Glanz und Gloria durchfallen • zakken als een baksteen -
38 Lager
Lager〈o.; Lagers, Lager〉♦voorbeelden:am, auf Lager sein • in voorraad, voorradig zijneine Überraschung auf Lager haben • een verrassing in petto hebben -
39 Schwebe
Schwebe〈v.〉♦voorbeelden: -
40 Sog
〈m.; Sog(e)s, Soge〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia