-
1 ertussen
1 [tussen twee zaken, tijdstippen enz.] entre les deux2 [te midden van, bij, onder meer zaken] parmi eux, elles♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 iemand ertussen nemen, hebben • jouer un tour à qn.het zit ertussen • c'est coincé -
2 ertussen
♦voorbeelden:het zit ertussen • it is stuck in between -
3 ertussen
между ними; между этими; между теми; среди них; среди этих; среди тех* * *нареч.общ. между ними, между теми, между этими, среди них, среди тех, среди этих -
4 ertussen
dazwischen -
5 ertussen
adv. between it -
6 ertussen nemen
подшучивать над; взять в оборот; насмехаться над; дразнить* * *нареч.общ. (iem.) взять (кого-л.) в оборот, (iem.) насмехаться над (кем-л.), (iem.) подшучивать над (кем-л.), (iem.) дразнить (кого-л.) -
7 ertussen nemen
v. take for a ride -
8 het lukte me niet ertussen te komen
het lukte me niet ertussen te komenDeens-Russisch woordenboek > het lukte me niet ertussen te komen
-
9 het zit ertussen
het zit ertussen -
10 iemand ertussen nemen, hebben
iemand ertussen nemen, hebbenjouer un tour à qn. -
11 kijk maar of het ertussen ligt
kijk maar of het ertussen ligt -
12 die woorden zijn ertussen gelast
die woorden zijn ertussen gelastVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > die woorden zijn ertussen gelast
-
13 er zitten ertussen die rot zijn
er zitten ertussen die rot zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > er zitten ertussen die rot zijn
-
14 het lukte me niet ertussen te komen
het lukte me niet ertussen te komenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het lukte me niet ertussen te komen
-
15 het zit ertussen
het zit ertussenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het zit ertussen
-
16 iemand ertussen nemen
iemand ertussen nemenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand ertussen nemen
-
17 twee weiden met een weg ertussen
кол.числ. -
18 взять в оборот
vgener. (кого-л.) (iem.) ertussen nemen -
19 два луга с дорогой между ними
-
20 дразнить
vgener. uitjoelen, tarten, plagen, tergen, (iem.) ertussen nemen (кого-л.), (iem.) het land opjagen, judassen, nabauwen (кого-л.), najouwen, plaagzucht, sarren, treiteren, turken (i)
- 1
- 2