-
1 pan
n. Griekse god die de herders en hun kuddes beschermt (Griekse Mythologie)pan1[ pæn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 pan ⇒ braad/koekenpan————————pan2→ pan out pan out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 sluice ore
-
3 sluice
n. sluis--------v. uitspoelen; doorspoelen; afspoelen; spoelensluice11 sluis————————sluice2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 seifen
-
5 débourber
débourber [deeboerbee]〈 werkwoord〉
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский