Перевод: со всех языков на английский

с английского на все языки

С английского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Русский
Французский

er+op+losgaan

Толкование Перевод

1 losgaan

losgaan

1 [loslaten] come/work loose ⇒ become untied/unstuck/detached

2 [fel afgaan op] (let) fly/go (at) ⇒ go (for)

3 [opengaan] open (up)

♦voorbeelden:

1   mijn haar gaat steeds los • my hair keeps coming undone

     die schroef gaat los • that screw is coming loose

2   erop losgaan • go for it, make a dash for it

3   de koffer ging los • the suitcase opened

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > losgaan
2 losgaan

v. fly off the handle

Holandés-inglés dicionario > losgaan
3 erop losgaan

erop losgaan

go for it, make a dash for it

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > erop losgaan
4 afbrokkelen

afbrokkelen

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [in brokjes losgaan] crumble (off/away) ⇒ fragment

♦voorbeelden:

1 het plafond brokkelt af • the ceiling is crumbling

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [in brokjes afbreken] break bits/fragments off ⇒ crumble off

♦voorbeelden:

1 kruimels afbrokkelen • break crumbs off

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > afbrokkelen
5 afscheuren

afscheuren

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [aftrekken] tear off

♦voorbeelden:

1   het behang afscheuren • strip (off) the wallpaper

     hierlangs afscheuren • tear along the dotted line

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [losgaan door scheuren] tear, get torn

♦voorbeelden:

1   het gordijn begint boven af te scheuren • the curtain is beginning to tear at the top

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > afscheuren
6 losbarsten

losbarsten

1 [plotseling te voorschijn komen] break/burst out ⇒ flare up, erupt, 〈 storm ook〉 blow up

2 [met betrekking tot emoties] burst (out) ⇒ break (out), explode

3 [losgaan, breken] burst/break (loose)

♦voorbeelden:

1 applaus barstte los • there was a burst of applause

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > losbarsten
7 loslaten

loslaten

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [vrijlaten] release ⇒ set free, let off/go, discharge, unleash 〈 hond〉

2 [laten blijken] reveal ⇒ speak, release 〈 informatie〉, leak 〈 geheimen〉

3 [met rust laten] let go (of)

4 [in de steek laten] let go, give up ⇒ drop, abandon

5 [toelaten dat iets in beweging komt] set free ⇒ unleash, unbridle

♦voorbeelden:

1   honden loslaten op de demonstranten • set (the) dogs at the demonstrators

     laat me los! • let go of me!, let me go!

2   zij wil niets loslaten over het programma • she will not reveal/give away anything about the programme

3   het probleem laat mij niet los • the problem keeps haunting me

4   de traditie loslaten • depart from tradition

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [losgaan] come/peel off ⇒ come loose/unstuck/untied, give way

♦voorbeelden:

1   de zolen laten los • the soles are coming loose/off

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > loslaten
8 losscheuren

losscheuren

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [los doen worden] tear loose ⇒ rip off/away

2 [zich vrij maken] tear (oneself) loose ⇒ wrench/drag (oneself) away

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [losgaan] be torn loose ⇒ come off

♦voorbeelden:

1 er is een blad losgescheurd • a page has been torn out

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > losscheuren
9 losschudden

losschudden

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [losmaken, openen] shake loose/off/open

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [losgaan] come/work/shake loose ⇒ be loosened/detached/dislodged

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > losschudden
10 losweken

losweken

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [wekend losmaken] soak off ⇒ 〈 met stoom〉 steam off/open

2 [langzaam losmaken] detach ⇒ ease away/off

♦voorbeelden:

2 zich losweken van zijn oude omgeving • ease oneself away/detach oneself from one's old milieu

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [door weking losgaan] become unstuck

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > losweken
11 pellen

pellen

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [van de schil losgaan] peel ⇒ flake

♦voorbeelden:

1 gekookte aardappelen pellen gemakkelijk • boiled potatoes peel easily

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [van de pel ontdoen] peel ⇒ skin, blanch 〈 amandelen〉, husk 〈 rijst〉, hull 〈 rijst〉, shell 〈 pinda's〉

2 [met betrekking tot de keelamandelen] take out

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > pellen
12 scheiden

scheiden

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [samenzijn/verbinding tegengaan] separate

2 [samenzijn/eenheid verbreken] separate ⇒ divide

3 [echtscheiding uitspreken] divorce ⇒ separate 〈 van tafel en bed〉

4 [afzonderen] separate

5 [onderscheid maken tussen] separate ⇒ distinguish

♦voorbeelden:

1   tien kilometers scheiden ons van de finish • there are ten kilometres between us and the finish

2   dooier en eiwit scheiden • separate the yolk from the (egg) white

     het hoofd van de romp scheiden • sever the head from the body

     twee vechtenden scheiden • separate two fighters

3   zich laten scheiden • get a divorce

     wettig gescheiden • (legally) divorced

4   huisvuil scheiden • separate the rubbish

     het scheiden van koolwaterstoffen is moeilijk • separating hydrocarbons is difficult

5   die begrippen zijn niet scherp van elkaar te scheiden • those concepts are hard to distinguish/separate

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [niet langer samen gaan] part (company) ⇒ separate

2 [met betrekking tot huwelijk] divorce ⇒ separate 〈 van tafel en bed〉

3 [zich losmaken] part

4 [formeel] [heengaan] depart (from this life/world) ⇒ pass away

♦voorbeelden:

1   hier scheiden onze wegen • here our ways part

     scheiden van • part/separate from

     als vrienden/in onmin scheiden • part (as) friends/on bad terms

2   zij gaan scheiden • they are getting a divorce

4   de scheidende voorzitter • the retiring chairman

III 〈wederkerend werkwoord; zich scheiden〉

1 [losgaan] separate ⇒ come/break off

2 [uiteengaan] part (company) ⇒ separate

♦voorbeelden:

2   hier scheiden zich onze wegen • this is where our ways part

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > scheiden
13 tornen

tornen

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [losgaan aan de naden] come unstitched/undone

♦voorbeelden:

¶ er valt aan deze beslissing niet te tornen • there's no going back on this decision

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [losmaken] unsew, unstitch, rip out

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tornen

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на английский

er+op+losgaan

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на английский

er+op+losgaan

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: