-
1 rondrijden
1 [rijdend een kring beschrijven] faire un tour2 [toeren] faire un tour (en voiture)3 [plaatsen in een kring bezoeken] faire le tour (de)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [met een voertuig rondleiden] promener (en voiture) -
2 rondvliegen
1 [vliegend een kring beschrijven] tournoyer2 [in alle richtingen vliegen] voler dans tous les sens3 [door een ruimte geslingerd worden] voler4 [in snelle vaart heen en weer lopen] courir (çà et là)♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на французский
с французского на все языки- С французского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский