-
1 adjudge
v. oordelen over; beschikken over; beslissen over[ ədzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord: adjudgement〉1 oordelen over ⇒ beschikken, beslissen, verklaren♦voorbeelden:the court adjudged them guilty • het hof oordeelde hen schuldig -
2 judge
n. rechter; jurylid; kenner--------v. beoordelen; oordelen, vaststellen; waarderen; als rechter optredenjudge1[ dzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord; vaak Judge〉1 rechter♦voorbeelden:he is no judge (of that) • hij is geen expert (ter zake)→ sober sober/————————judge2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 beoordelen ⇒ achten, schatten♦voorbeelden: -
3 prejudge
v. vooruit (ver-)oordelen[ prie:dzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord: prejudgement〉
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский