-
1 jumble
n. warboel, troep--------v. samenflansen; verwarren; een warboel makenjumble1[ dzjumbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 warboel ⇒ janboel, troep————————jumble2〈 werkwoord〉1 dooreengooien ⇒ dooreenhaspelen, samenflansen♦voorbeelden:all his things were jumbled up/together in the cupboard • al zijn spullen lagen dooreengegooid in de kast
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский