-
1 strip
n. strook, reep; striptease(nummer)--------v. zich uitkleden; een striptease opvoeren; verwijderen, aftrekken, afscheurenstrip1[ strip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 strook ⇒ strip, reep♦voorbeelden:————————strip2〈 stripped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈ook +off〉 van iets ontdoen ⇒ pellen, (af)schillen; ontbloten; verwijderen; aftrekken, afscheuren; aftuigen 〈 scheepvaart〉; afhalen 〈 bed〉; afkrabben 〈 verf〉♦voorbeelden: -
2 affoler
affoler [aafollee]1 radeloos maken ⇒ gek maken, flink in de war brengen2 zwaar ongerust maken ⇒ opschrikken, doodsbang maken♦voorbeelden: -
3 ausleiern
ausleiern〈 informeel〉1 uitgerekt worden ⇒ verslappen, stukgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uit-, verslijten♦voorbeelden:1 uitgerekt worden ⇒ verslappen, stukgaan♦voorbeelden: -
4 ein Gewinde ausleiern
-
5 überdrehen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский