-
61 scher dich zum Henker
scher dich zum Henker!loop naar de bliksem! -
62 schleich dich
schleich dich!hoepel op! -
63 schäm dich was
schäm dich was!schaam je (een beetje)! -
64 so du dich traust
-
65 stell dich dorthin
stell dich dorthin!ga daar staan! -
66 troll dich
troll dich!scheer je weg! -
67 untersteh dich
untersteh dich!heb het hart, lef eens! -
68 verzieh dich
verzieh dich!hoepel op! -
69 was ficht dich an
was ficht dich an?wat scheelt, bezielt je? -
70 was hat dich gestochen
was hat dich gestochen?wat mankeert je? -
71 wie stellst du dich zu diesem Problem
wie stellst du dich zu diesem Problem?hoe sta jij tegenover dit probleem?Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > wie stellst du dich zu diesem Problem
-
72 zupf dich an deiner eigenen Nase
zupf dich an deiner eigenen Nase!bemoei je met je eigen zaken!Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > zupf dich an deiner eigenen Nase
-
73 übernimm dich bloß nicht
übernimm dich bloß nicht!overwerk je maar niet!Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > übernimm dich bloß nicht
-
74 grüßen
grüßen2 begroeten, welkom heten♦voorbeelden:1 grüß(e) deinen Freund! • (doe) de groeten aan je vriend!〈 regionaal〉 grüß (dich) Gott! • goedendag!er lässt dich grüßen • je moet de groeten van hem hebbengrüß dich! • hallo!, hoi! -
75 haben
haben♦voorbeelden:kann ich das Handtuch mal haben? • mag ik de handdoek even?zu haben sein • te krijgen zijnfür eine Sache zu haben sein • voor iets te vinden zijn〈informeel; schertsend〉 wir habens ja! • we kunnen het immers betalen!da haben wirs! • daar heb je het nou!〈 informeel〉 dich hats wohl! • ben jij een haartje betoeterd!〈 informeel〉 das werden wir gleich haben! • (a) daar zullen we eens meteen voor zorgen!; (b) daar zullen we eens gauw een einde aan maken!er hat das so an sich • zo is hij nou eenmaaldas hat nichts auf sich • dat heeft niets te betekenennichts davon haben • er niets aan hebbendas hat viel für sich • daar valt veel voor te zeggendas hat es (so) in sich • dat is lang niet gemakkelijkdu hast noch einiges vor dir! • er staat je nog wat te wachten!2 du hast zu schweigen! • jij moet zwijgen!ich habe noch zu tun • ik heb nog het een en ander te doen♦voorbeelden:1 hab dich nicht so! • stel je niet zo aan!die Sache hat sich • daarmee is het zaakje rond〈 informeel〉 hat sich was! • geen sprake van!III 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden: -
76 wundern
wundern1 verwonderen, verbazen♦voorbeelden:1 es sollte mich wundern, wenn … • het zou mij verwonderen als …1 zich verbazen, zich verwonderen ⇒ zich afvragen♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 ich muss mich doch sehr (über dich) wundern! • dat had ik nou toch niet (van jou) verwacht!〈 informeel〉 du wirst dich noch wundern! • jij zult nog raar opkijken!sich wundern, ob … • zich afvragen of … -
77 Angelegenheit
Angelegenheit〈v.〉1 aangelegenheid, zaak, geval♦voorbeelden:kümmere dich um deine eigenen Angelegenheiten! • bemoei je met je eigen zaken!sich in fremde, jemandes Angelegenheiten mischen • zich in andermans, iemands zaken mengen -
78 Bäumchen
Bäumchen〈o.; Bäumchens, Bäumchen〉♦voorbeelden: -
79 Dreck
〈m.; Dreck(e)s〉 〈 informeel〉1 vuil, smeer2 modder, slijk♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 Dreck am Stecken haben • niet vrijuit gaan, boter op het hoofd hebbenin Dreck und Speck • vuil en weljemanden wie den letzten Dreck behandeln • iemand als een stuk vuil behandelen〈 figuurlijk〉 aus dem (größten, gröbsten) Dreck heraus sein • het ergste achter de rug hebben, uit de grootste penarie zijn5 macht euren Dreck alleine! • knappen jullie je zaakjes zelf maar op!das geht dich einen (feuchten) Dreck an • dat gaat je geen zier aan -
80 Ei
Ei〈o.; Ei(e)s, Eier〉1 ei2 〈 sport en spel〉ei, bal♦voorbeelden:ein taubes Ei • een windeikümmere dich nicht um ungelegte Eier! • maak je geen zorgen vóór de tijd!ein Ei legen • (a) een ei leggen; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 iets uitbroeden • 〈 (c) vulgair〉 drollen draaiendu bist ja kaum aus dem Ei gekrochen! • je bent nog niet droog achter je oren!sich gleichen wie ein Ei dem andern • als twee druppels water op elkaar lijken¶ 〈 informeel〉 das ist ein dickes Ei • (a) dat is een (verdomd) moeilijke zaak; (b) een brutaliteit • (c) een blunder; (d) uitstekend〈 informeel〉 ach, du dickes Ei! • jeminee!, goeie genade!
См. также в других словарях:
dich — dich … Kölsch Dialekt Lexikon
dich — ↑ du … Das Herkunftswörterbuch
dich — [dɪç] Personalpronomen; Akk. von »du«>: a) ich liebe dich. b) <reflexivisch> beeil dich! * * * dịch 〈Akk. Sg. vom Personalpron. „du“〉 er achtet, hasst, kennt, liebt, verehrt dich; es grüßt dich/Dich deine/Deine Anna 〈Groß od.… … Universal-Lexikon
dich — dich·optic; dich·otic; dich·oti·cal·ly; … English syllables
Dich — Dich, v. i. To ditch. [Obs.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
dich — Pron. std. (8. Jh.), Akkusativ zu du.Mhd. dich, ahd. dih Stammwort. Dieser Form entspricht sonst nur anord. þik und ae. (angl.) þec; das Gotische weicht im Vokal ab (þuk), und den anderen Sprachen fehlt der konsonantische Auslaut (ae. þe; afr.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
dich — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • du • ihr • Sie • euch • dir • Ihnen … Deutsch Wörterbuch
dich — /dich/ (Shakespeare) supposed to be for do it, may it do … Useful english dictionary
Dich... — Dich... u. Dicho... (v. gr.), in zwei Theile getheilt, zweifach, doppelt … Pierer's Universal-Lexikon
Dich — Dich, der Accus. Singul. des persönlichen Fürwortes du; S. Du … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
dich- — pref. Variant of dicho . * * * … Universalium