-
1 in
adj. binnen; binnengekomen (post); hoort erbij; modern--------adv. in; erin; binnen; in huis; onder druk staand; modern, "in" (in spreektaal); in periode van (van fruit etc.)--------n. betrokken bij de leidende partij; iemand met machtpositie; invloed--------prep. in; binnen; erinin1→ ins ins/————————in21 intern ⇒ inwonend, binnen-3 exclusief ⇒ afgestemd op een kleine groep/elite4 voor/met ingekomen post♦voorbeelden:3 in-crowd • kliekje, wereldje4 in box/tray • brievenbak met/voor ingekomen post————————in33 〈 het referentiepunt is een persoon of groep〉 geaccepteerd ⇒ erbij, opgenomen; 〈 van dingen ook〉 in (de mode)♦voorbeelden:come in! • (kom) binnen!fit something in • iets (er)in passenI flew in today • ik ben vandaag met het vliegtuig aangekomenmix the flour in • meng de bloem erbijthe police moved in • de politie kwam tussenbeidethe stairs were put in • de trap werd geïnstalleerdsnowed in • ingesneeuwdin between • er tussen(in)in between • tussenknow somebody in and out • iemand door en door kennen————————in4〈 voorzetsel〉1 〈plaats of ligging; ook figuurlijk〉in2 〈richting; ook figuurlijk〉in ⇒ naar, ter3 〈met abstract naamwoord dat handeling of toestand uitdrukt; voornamelijk idiomatisch te vertalen〉- ende ⇒ in, be-, ver-, ge-6 〈 medium〉in7 〈 verhouding, maat, graad〉in ⇒ op, uit9 in zover dat ⇒ in, met betrekking tot, doordat, omdat♦voorbeelden:wounded in the leg • aan het been gewondin my opinion • naar mijn meningplay in the street • op straat spelenbe in one's twenties • in de twintig zijnthere is something in his story • er zit iets in zijn verhaalin payment of • ter betaling van3 in bloom • in bloei, bloeiendehe was in charge (of) • hij was verantwoordelijk (voor)in honour of • ter ere vanbe in love • verliefd zijnbe in luck • geluk hebbenbe in pain • pijn lijdenin ruins • vervallenin search of • op zoek naarI have not been out in months • ik ben in geen maanden uit geweestin the morning • 's ochtendsearly in spring • vroeg in het voorjaarin all those years • gedurende al die jarenit melts in heating • het smelt als het verwarmd wordtthe latest thing in computers • het laatste snufje op het gebied van computerssomething in evening dress • iets in de richting van avondkledij2 feet in length • twee voet hooghe is in oil • hij zit in de olie-industrieequals in strength • gelijken wat kracht betreftrich in vitamins • rijk aan vitaminenbe in it • erbij betrokken zijn, meedoenhe is not in it • hij telt niet meethere's nothing in it • het heeft niets om het lijfpainted in red • roodgeverfdin Russian • in het Russisch7 in general • in/over het algemeennot in the least • niet in het minstin the main • in/over het algemeensell in ones • per stuk verkopenone in twenty • één op twintigyou have a fine brother in Henry • je hebt aan Henry een fijne broerbuy in instalments • op afbetaling kopen£100 in taxes • £100 aan belastingendifficult in that it demands concentration • moeilijk omdat het concentratie vergt→ be in be in/
См. также в других словарях:
deal — I. /dil / (say deel) verb (dealt, dealing) –verb (i) 1. to conduct oneself towards persons: deal fairly. 2. to distribute, especially the cards required in a game. 3. Colloquial to sell recreational drugs. 4. (in the imperative) Colloquial to… …
Deal or No Deal (U.S. syndicated game show) — Logo Format Game show Created by John de Mol … Wikipedia
Deal — (d[=e]l), n. [OE. del, deel, part, AS. d[=ae]l; akin to OS. d[=e]l, D. & Dan. deel, G. theil, teil, Icel. deild, Sw. del, Goth. dails. [root]65. Cf. 3d {Dole}.] 1. A part or portion; a share; hence, an indefinite quantity, degree, or extent,… … The Collaborative International Dictionary of English
Deal tree — Deal Deal (d[=e]l), n. [OE. del, deel, part, AS. d[=ae]l; akin to OS. d[=e]l, D. & Dan. deel, G. theil, teil, Icel. deild, Sw. del, Goth. dails. [root]65. Cf. 3d {Dole}.] 1. A part or portion; a share; hence, an indefinite quantity, degree, or… … The Collaborative International Dictionary of English
deal — deal1 [dēl] vt. dealt, dealing [ME delen < OE dǣlan, to divide, share, akin to Ger teilen: see DEAL2] 1. to portion out or distribute 2. to give; administer [to deal someone a blow ] ☆ 3. Slang to sell (illegal drugs) … English World dictionary
deal — deal1 W1S1 [di:l] n ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(agreement)¦ 2 a great deal 3¦(treatment)¦ 4 it s a deal 5¦(cards)¦ 6¦(wood)¦ 7 a deal of something ▬▬▬▬▬▬▬ [: Old English; Origin: dAl] 1.) … Dictionary of contemporary English
deal — 1 /di:l/ verb past tense and past participle dealt /delt/ 1 also deal out (I, T) to give playing cards to each of the players in a game: deal sth (out) to sb: Deal out three cards to each player. 2 (I) informal to buy and sell illegal drugs: Many … Longman dictionary of contemporary English
deal — ▪ I. deal deal 1 [diːl] verb dealt PTandPP [delt] FINANCE COMMERCE deal in something phrasal verb [transitive] if a person or company deals in a particular type … Financial and business terms
deal — {{Roman}}I.{{/Roman}} noun ADJECTIVE ▪ fair, good, sweet (AmE) ▪ bad, raw, rotten, rough ▪ Immigrants often get a bad deal when it comes … Collocations dictionary
deal — 1. v. & n. v. (past and past part. dealt) 1 intr. (foll. by with) a take measures concerning (a problem, person, etc.), esp. in order to put something right. b do business with; associate with. c discuss or treat (a subject). d (often foll. by… … Useful english dictionary
deal-breaker — /ˈdil breɪkə/ (say deel braykuh) noun 1. a demand issued during negotiations on an agreement, contract, etc., which is of such a nature as to cause the whole negotiation to be cancelled. Compare deal maker (def. 2). 2. anything which is a… …