-
1 tackle
n. tuig, gerei; takel; talie--------v. zorgen voor, in de hand nemen; tegenhoudentackle1[ tækl]1 takel————————tackle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 étendre
étendre [eetãdr]1 uitspreiden ⇒ uitleggen, uitvouwen2 uitsmeren ⇒ uitstrijken, uitslaan3 uitbreiden ⇒ vergroten, uitstrekken over♦voorbeelden:étendre le linge • de was ophangenétendre un tapis sur le sol • een tapijt uitrollen♦voorbeelden:1. v1) uitspreiden2) uitsmeren3) uitbreiden, vergroten4) verdunnen, aanlengen5) neerleggen6) laten zakken2. s'étendrev
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский