-
1 терять голову
vgener. de kluts kwijt raken, de kluts kwijt zijn, de kluts kwijtraken, het hoofd kwijtraken -
2 be off
verdwijnen, weggaanbe off1 〈 informeel〉ervandoor zijn/gaan 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vertrekken, weg zijn, wegwezen; 〈 sport〉 starten, weg zijn; beginnen 〈 in het bijzonder te praten〉♦voorbeelden:1 when he saw Sue, John was off • toen hij Sue zag, nam John de benen〈 sport〉 and they're off! • en weg zijn ze!be off to a bad start • slecht van start gaanbe off with you • maak dat je wegkomtbe off! • scheer je weg!be better/worse off • er beter/slechter aan toe zijn‘How are you off for food?’ • ‘Hoeveel voedsel heb je (nog)?’ -
3 be out of
-
4 растеряться
v1) gener. de kluts kwijt zijn, in de maling zijn, van de tekst raken, zijn kop verliezen2) liter. van de kook zijn -
5 терять самообладание
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > терять самообладание
-
6 werden
werden♦voorbeelden:es will nicht werden • het wil maar niet (lukken)nichts werden • mislukken〈 informeel〉 es wird schon werden • het zal wel loslopen, lukkenwas soll bloß aus ihr werden? • wat moet er toch van haar terechtkomen?daraus wird nichts! • daar komt niets van in!mit Arbeiten wird es nichts werden • van werken zal niet veel komenzum Dieb werden • een dief worden2 was nicht ist, kann noch werden • wat niet is, kan nog komen〈 informeel〉 was soll nun werden? • wat gaat er nu gebeuren?, hoe moet het nu verder?und was wird, wenn …? • en wat gebeurt er als …?〈 informeel〉 na, wirds bald, endlich? • komt er (nou) nog wat van?und wie ist es dann noch geworden? • en hoe is het toen nog afgelopen?sein Lohn soll ihm werden • hij zal zijn loon krijgen〈 informeel〉 wieder werden • beter worden, opknappenII 〈 koppelwerkwoord〉♦voorbeelden:1 werdendes Leben • zich ontwikkelend, ongeboren levenein werdender Priester • een aankomend priestermir wird kalt • ik krijg het koudmir wird, ich werde schwindlig • ik word duizeligIII 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 wer wird denn gleich weinen? • wie gaat er nou meteen huilen?IV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:1 würdest du das für mich tun? • zou je dat voor mij willen doen?er wird gestern zurückgekommen sein • hij is waarschijnlijk gisteren teruggekomen -
7 bearing
n. verband, betrekking; positie, ligging[ beəring]2 betekenis ⇒ strekking, draagwijdte5 houding ⇒ voorkomen; gedrag, optreden8 peiling10 ondersteuning ⇒ steunpunt, draagvlak♦voorbeelden:have no bearing on • los staan van -
8 lose/be out of one's bearings
lose/be out of one's bearings -
9 Männchen
Männchen〈o.; Männchens, Männchen〉1 kleine man, mannetje♦voorbeelden:Männchen machen • opzitten, op de achterpoten gaan zitten〈 informeel〉 nicht mehr wissen, ob man Männchen oder Weibchen ist • (a) de kluts kwijt zijn; (b) bekaf zijn -
10 be out of it
-
11 envers
envers1 [ãver]〈m.〉2 schaduwzijde ⇒ schaduwkant, (het) verborgen leven3 (het) tegenovergestelde ⇒ tegendeel, (het) omgekeerde, tegenhanger♦voorbeelden:à l'envers • binnenstebuiten, achterstevoren, averechts 〈 breien〉étoffe sans envers • keerbare stof3 à l'envers • in de omgekeerde richting, verkeerd omvous avez pris mes paroles tout à l'envers • u heeft mijn woorden helemaal verkeerd opgevatavoir l'esprit, la tête à l'envers • de kluts kwijt zijnaller, marcher à l'envers • mis gaanprendre à l'envers • verkeerd aanpakken→ monde————————envers2 [ãver]〈 voorzetsel〉1 jegens ⇒ ten opzichte van, bij♦voorbeelden:¶ envers et contre tous, tout • tegen alles en iedereen; ondanks alles1. m1) keerzijde, achterzijde, onderkant2) schaduwzijde3) tegendeel, (het) omgekeerde2. prépjegens, ten opzichte van -
12 ahuri
ahuri [aa.uurie]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 verbouwereerd ⇒ verbijsterd, onthutst♦voorbeelden:être ahuri • paf staan, de kluts kwijt zijn -
13 cirage
-
14 avoir l'esprit, la tête à l'envers
avoir l'esprit, la tête à l'enversDictionnaire français-néerlandais > avoir l'esprit, la tête à l'envers
-
15 être ahuri
être ahuripaf staan, de kluts kwijt zijn -
16 être dans le cirage
être dans le cirage -
17 Filmriss
-
18 einen Filmriss haben
-
19 nicht mehr werden
-
20 know
n. kennis, op de hoogte zijn van--------v. weten; kennen; voorstellen; begrijpen; verstaanknow1[ noo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————know21 weten ⇒ kennis hebben (van), beseffen♦voorbeelden:for all I know he may be in China • misschien zit hij in China, weet ik veel/wie weetknow who's who • alles van iedereen wetennot that I know of • niet dat ik weetI know of her, but I don't know her • ik heb van haar gehoord, maar ik ken haar niet¶ not know what hit one • volkomen de kluts kwijt/van de kaart zijnnot know where/which way to turn • niet weten waar je blijven moet, je geen raad weten〈 informeel〉 don't you know • hè, toch, niet waaryou know what/something? • zal ik je eens wat vertellen?〈 informeel〉 (well) what do you know (about that)? • wat zeg je (me) daarvan?, nou ja!, asjemenou!know better than to do something • (wel) zo verstandig zijn iets te latenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kennen ⇒ bekend/vertrouwd zijn met2 kennen ⇒ ondergaan, ervaren3 herkennen ⇒ (kunnen) thuisbrengen/identificeren♦voorbeelden:
- 1
- 2