-
1 cycle
n. kringloop, omloop; jaargang; periode; cyclus--------v. fietsencycle1[ sajkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————cycle2〈 werkwoord〉2 cirkelen ⇒ ronddraaien, kringen beschrijven3 fietsen -
2 wheel
n. wiel; rad; stuur; omweg; omdraaiende beweging; terugkeer--------v. rollen, rijden; zich omkeren/omdraaien; duwen, trekkenwheel1[ wie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wiel ⇒ rad; draaischijf2 stuur ⇒ stuurrad/wiel, roer♦voorbeelden:4 on wheels • per auto, met de wagen¶ go on (oiled) wheels • op rolletjes lopen, gesmeerd gaanoil the wheels • vlekkeloos laten verlopen, smerenthere are wheels within wheels • het zit zeer ingewikkeld in elkaar→ big big/————————wheel2♦voorbeelden:¶ wheeling and dealing • ritselen, gesjacher, gemarchandeerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 duwen/trekken 〈 iets op wieltjes〉 ⇒ (ver)rijden, rollen♦voorbeelden:they wheeled the patient back to his room • ze reden de patiënt terug naar zijn kamerthey wheeled in the victims • zij reden de slachtoffers naar binnen
См. также в других словарях:
Periferivinkel — (matematik) kaldes vinkelen mellem to korder i en cirkel, der udgår fra samme punkt i cirkelens periferi. Specielt kan den ene korde få længden nul, det ene vinkelben altså tangere cirkelen. En periferivinkel har halvt så stort et gradantal som… … Danske encyklopædi
Periferi — (græsk) (matematik) bruges ved cirkelen som navn for dennes omkreds … Danske encyklopædi