-
1 chéquier
-
2 carnet de chèques
-
3 чековая книжка
adjgener. bonboekje, chequeboekje -
4 stub
n. stronk (v. boom); stomp, stompje (potlood), peuk, peukje (sigaar)--------v. (zijn teen) stoten; uitdrukken (sigaret)stub1[ stub] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stomp ⇒ stompje, eind(je), peuk————————stub2〈werkwoord; stubbed〉1 stoten♦voorbeelden: -
5 carnet
carnet [kaarne]〈m.〉♦voorbeelden:carnet de correspondance • (school)rapportcarnet scolaire • rapportboekjecarnet de métro • boekje met metrokaartjescarnet rose • huwelijken en verlovingenm1) zakagenda2) bonboekje3) rubriek [krant] -
6 chèque
chèque [sĵek]〈m.〉1 cheque♦voorbeelden:chèque en bois • ongedekte chequecarnet de chèques • chequeboekjechèque au porteur • cheque aan toonderchèque de voyage • reischeque, travellerschequechèque certifié • betaalchequechèque postal • girocheque, girorekeningchèque sur Paris • in Parijs uit te betalen chequem -
7 Scheckbuch
-
8 Scheckheft
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Русский
- Турецкий