-
1 wel
wel11 [algemeen] bien2 [om een ontkenning tegen te spreken]si3 [weliswaar] il est vrai que♦voorbeelden:1 dat is wel wenselijk • espérons-le!ik ben niet wel • je ne suis pas bienhet bevalt me hier wel • je me plais bien icimen moet hem wel bewonderen • on ne peut pas ne pas l'admirerhij durft wel • il ne manque pas de toupet‘hoe is het ermee?’ ‘het gaat wel’ • ‘comment ça va?’ ‘couci-couça’als ik het wel heb • si je ne me trompedat kan wel • cela se peuthij komt wel • il viendra, croyez-moiu kunt wel gaan • vous pouvez disposerje lijkt wel gek • tu n'es pas un peu fou, non?dat mag wel • c'est permishij voelt zich niet wel • il ne se sent pas bienweet je wel wie je voor je hebt? • savez-vous à qui vous parlez?ik wil best wel • je ne dis pas nonhij zal nu wel vertrokken zijn • il doit être parti maintenantzeg dat wel! • à qui le dis-tu!je zult wel denken … • tu dois te demander ce que cela signifie …wel degelijk • absolumenthij is wel eens ziek • il lui arrive d'être maladeik zou u wel eens op mijn plaats willen zien • je voudrais vous y voirwel nee! • mais non!dat zullen wij nog wel eens zien • c'est ce qu'on verramet mijn jas kom ik de winter nog wel door • mon manteau fera encore l'hiverwel te rusten! • bonne nuit!wel zeker! • que si!ik hoop van wel • j'espère (bien)niet(es)! wél(les) • non! si!het kan er wel mee door • ça peut allerdat zal wel niet • sans doute que nonze zal wel ziek zijn • elle est sans doute maladehij redt zich wel • il s'en sortira (bien)het gaat wel weer over • ça passerawij vermaken ons wel hoor! • on s'amuse, ne vous en faites pas!ik heb hem wel drie jaar niet gezien • ça fait bien trois ans que je ne l'ai (pas) vuwat moet dat wel niet kosten • ça ne doit pas être pour rien3 hij is wel rijk, maar niet gelukkig • s'il est riche, il n'en est pas heureux pour autantJaap heeft het wel gezegd, maar … • il est vrai que Jacques l'a dit, mais …dát wel • ça oui¶ dat was me het dagje wel! • quelle journée!dat dacht ik wel • je m'en doutaisnee, wat denk je wel! • non, mais des fois!die minuut leek wel een uur • cette minute a duré une heurewat een rotweer, we treffen het wel • quel sale temps, on n'a pas de veine!dat wist ik wel • je le savais (bien)zie je nu wel • (tu vois,)je te l'avais bien ditdat komt wel eens voor • ça arrive parfoisheb je wel eens Japans gegeten? • est-ce que tu as déjà mangé japonais?zo is het wel genoeg • en voilà assezdank u wel • merci (bien)————————wel21 eh (bien)!♦voorbeelden:1 wel allemachtig! • (sacré) nom d'une pipe!wel? wat zeg je daarvan? • eh bien, qu'en dis-tu?wel, wel! • tiens, tiens!wel nee! • mais non! -
2 woord
♦voorbeelden:het Woord Gods • la parole de Dieumet andere woorden • autrement ditgevleugelde woorden • mots historiqueshet goddelijk Woord • le Verbe (de Dieu)geen goed woord voor iets, iemand over hebben • condamner ouvertement qc., être sans pitié pour qn.een goed woord(je) voor iemand doen • intercéder en faveur de qn.aan een half woord genoeg hebben • savoir ce que parler veut direhet hoge woord moest eruit • il fallait que le grand mot fût lâchéhoge woorden met iemand hebben • avoir une violente dispute avec qn.holle woorden • vaines paroleseen kort woord spreken • prendre brièvement la parolehij moet altijd het laatste woord hebben • il faut toujours qu'il ait le dernier mothet verlossende woord spreken • dire le fin moteen vriendelijk woord spreken • dire un mot gentileen waar woord spreken • dire le mot justeeen man van weinig woorden • un homme avare de paroleszijn woorden (op een goudschaaltje) (af)wegen • (bien) peser ses motser is wel eens een woord gevallen • ils ont eu des mots de temps en tempsiemand (de) woorden in de mond leggen • mettre des mots dans la bouche de qn.woordjes leren • apprendre des motszijn woorden terugnemen • se rétractermen moet hem de woorden uit de keel, de mond trekken • on doit lui arracher les mots (de la bouche)niet veel woorden over iets vuilmaken, aan iets verspillen • ne pas perdre sa salive à qc.naar woorden (moeten) zoeken • (devoir) chercher des motseen woord vooraf • un avant-proposhet blijft bij woorden • ce sont des paroles en l'airhet niet (alleen) bij woorden laten • ne pas se contenter de belles parolesniet in woorden uit te drukken • inexprimablemet zoveel woorden • mot pour motmet, in één woord • en un motiets onder woorden brengen • formuler qc.over zijn woorden vallen, struikelen • trébucher sur ses motsniet uit zijn woorden kunnen komen • s'embrouiller (dans ses phrases)je haalt me de woorden uit de mond • j'allais le direiemand de woorden uit de mond kijken • être suspendu aux lèvres de qn.iets woord voor woord navertellen • répéter qc. mot pour motiets woord voor woord vertalen • traduire qc. mot à mothij moet er het eerste woord nog over zeggen • il n'en a encore rien ditgeen woorden voor iets hebben • 〈 letterlijk〉 ne pas avoir de mot pour qualifier qc.; 〈 figuurlijk〉 être stupéfait devant qc.geen woorden voor iets weten te vinden • être à court de motsdaar is geen woord van aan, waar • il n'y a pas un (traître) mot de vraimet geen woord over iets spreken • ne pas souffler mot de qc.geen woord meer! • plus un mot!geen woord meer met elkaar spreken • ne plus s'adresser la parolegeen woorden maar daden • pas de paroles, des actesdat is geen woord te veel gezegd • il n'y a pas un mot de tropgeen woord zeggen • ne pas dire un moter geen woord tussen kunnen krijgen • ne pas pouvoir placer un mothij kon geen woord uitbrengen • il n'a pas pu émettre un sonmet twee woorden spreken • répondre polimentgeen woord van iets verstaan, begrijpen • ne rien comprendre à qc.het Woord is Vlees geworden • le Verbe s'est fait chair→ link=man man, link=verstaander verstaanderzij kan goed haar woord doen • elle parle bienhet woord is aan u, u hebt het woord • vous avez la paroleiemand het woord ontnemen • retirer la parole à qn.het woord tot iemand richten • adresser la parole à qn.het woord voeren • avoir la paroleaan het woord zijn • avoir la paroleiemand aan het woord laten • laisser parler qn.iemand niet aan het woord laten komen • refuser la parole à qn.iemand te woord staan • recevoir qn.zijn woord breken • manquer à sa parolezijn woord geven • donner sa paroleiemand aan zijn woord houden • prendre qn. au motzijn woord nakomen • tenir parolezijn woord terugnemen • reprendre sa parolezijn woord verpanden • engager sa paroleeen man van zijn woord • un homme d'honneurbij zijn woord blijven • tenir paroleik geloof u op uw woord • je vous crois sur parole -
3 hebben
1 [algemeen] avoir2 [verdragen] supporter♦voorbeelden:gelijk hebben • avoir raisonmag ik dat potlood even van je hebben? • je peux t'emprunter ton crayon une seconde?〈 zelfstandig〉 iemands hele hebben en houden • toutes les possessions de qn.(het) met iemand te doen hebben • plaindre qn.dagelijks met iemand te doen hebben • avoir journellement affaire à qn.je hebt alleen maar te doen wat ik zeg • tu n'as qu'à faire ce que je te disgeen klagen hebben • ne pas avoir à se plaindremag ik dat hebben? • je peux l'avoir?iets moeten hebben • vouloir absolument qc.van wie heb je dat? • qui t'a dit ça?hoe laat heb je het? • quelle heure as-tu?hoe heb ik het nu, hoe hebben we het nu met elkaar? • que faut-il penser de tout cela?het druk hebben • être très occupéwij hebben het goed met elkaar • nous nous entendons bienhoe heb ik het nu met je? • qu'est-ce que tu me fais là?ik heb het niet uit mijzelf • je ne l'ai pas inventéhebt u nog iets? • d'autres questions?het heeft er veel van dat … • tout porte à croire que … 〈+ aantonende wijs〉men weet niet wat men aan hem heeft • on ne sait jamais à quoi s'en tenir sur son compteiets bij zich hebben • avoir qc. sur soihet in zijn rug hebben • souffrir du doszij hebben iets met elkaar • ils ont une liaisoniets vrolijks over zich hebben • avoir l'air joyeuxiemand tot man hebben • avoir qn. pour marivan wie heeft hij dat? • de qui tient-il cela?veel van iemand hebben • tenir beaucoup de qn.zij heeft het niet van een vreemde • elle a de qui tenirhij heeft er niets op tegen • il n'a rien contreeen klap van heb ik jou daar • une gifle magistrale2 hij kan niet veel hebben • 〈m.b.t. drank〉 il ne supporte guère l'alcool; 〈 vlug overstuur〉 il panique très viteiets kunnen hebben • pouvoir supporter qc.iets niet willen hebben • ne pas vouloir de qc.〈 pejoratief〉 wat moet je (van me) hebben? • qu'est-ce que tu me veux?ik moet er niets van hebben • 〈 niets mee te maken〉 je ne veux pas en entendre parler; 〈 houd er niet van〉 très peu pour moi, mercimoet je net Freek hebben • et c'est à Freek que tu demandes ça?; 〈 dat is dé man〉 oh! alors Freek, c'est l'homme qu'il (te, nous) fautwaar wil je me hebben? • où veux-tu que je me mette?nu kom je waar ik je hebben wil • maintenant tu vois où je veux en venirwat had u gehad willen hebben? • vous désirez?iets zus of zo (gedaan) willen hebben • vouloir (qu'on fasse) qc. de telle ou telle façonwe zullen hem hebben • on l'auradan heb je dat • voilà, c'est ce qui arrivedaar zullen we (zul je) het hebben • il va y avoir du pétarddaar hebben we het (gedonder) • ça y est, voilà les emmerdements qui (re)commencentdaar heb je het al • nous y voilàje hebt ook groene druiven • il y a aussi des raisins verts〈 in opsommingen〉 daar heb je … • (alors) voilà …ik heb niets aan die prullen • cette camelote ne me sert à rienwat zullen we nu hebben • allons bon, quoi encore?daar heb je hem lelijk mee • là tu le tiens biendat heb je ervan • on pouvait s'y attendrede hoeveelste hebben we? • on est le combien aujourd'hui?liever hebben • aimer mieuxhij had het niet meer • il n'en pouvait pluswel heb ik ooit! • a-t-on jamais (vu)!heb je ooit van je leven! • a-t-on jamais vu de la vie!ik heb het niet op hem • je ne l'aime pasik zal het er met hem over hebben • je lui en parleraiik heb het tegen jou • c'est à toi que je parlehem om hebben • être bourré→ link=god godII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoorden] avoir ⇒ 〈 met wederkerend werkwoord, sommige werkwoorden die een beweging uitdrukken〉 être♦voorbeelden:gelachen dat we hebben! • qu'est-ce qu'on a ri!hij heeft het weggegeven • il l'a donné -
4 rusten
1 [uitrusten; slapen] se reposer2 [begraven liggen] reposer3 [innerlijke rust hebben] avoir l'esprit tranquille4 [niet gebruikt worden] ne pas être utilisé5 [stil liggen; steunen op; gebaseerd zijn op] reposer (sur)6 [als iets bezwarends drukken] peser7 [m.b.t. de blik] être posé♦voorbeelden:niet rusten voor … • n'avoir pas de cesse que … ne 〈+ aanvoegende wijs〉2 hier rust • ici repose, ci-gîtop hem rust een zware verdenking • de graves soupçons pèsent sur luidie kwestie moet nu blijven rusten • cette question doit rester en suspens pour le moment -
5 moeten
I 〈 hulpwerkwoord〉1 [algemeen] devoir2 [willen] vouloir♦voorbeelden:hij wist niet meer waar hij moest blijven • il ne savait plus où se mettredat moet je nog eens doen (als je durft)! • recommence (si tu oses)!zij moet vroeger een mooi meisje geweest zijn • elle a dû être (une) jolie fille dans le tempsdat moet gezegd (worden) • il faut le diremoet je eens horen • écoute(-moi ça)hij moest wel lachen • il ne pouvait pas s'empêcher de rirehet moest niet mogen • ça ne devrait pas existerdat moet je zo uitspreken • cela se prononce comme çahij moet zich (haast wel) vergist hebben • il a dû se tromperdat had je moeten zien! • tu aurais dû voir ça!het moet al heel slecht weer zijn, wil hij thuis blijven • il faut vraiment qu'il fasse très mauvais pour qu'il reste à la maisonhet heeft zo moeten zijn • ça devait arrivermoest (je) dat nou (doen)? • est-ce que c'était vraiment nécessaire (de faire ça)?het moet • il le faut〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hoeveel moet ik u? • je vous dois combien?wat moet, dat moet maar • il faut ce qu'il fautzo moet (je) het niet (doen) • ce n'est pas comme cela qu'il faut faireik moet nodig • ça presseweg moeten • devoir partiralles moet weg • tout doit partiraan een bril moeten • devoir porter des lunetteseen heilig moeten • un devoir sacro-saintals het moet • s'il le faut2 moeten jullie niet eten? • n'alliez-vous pas manger?ik moest gapen van die film • ce film m'a fait bâillerhij moest en zou het hebben • il le lui fallait coûte que coûtewat moet je? • qu'est-ce que tu veux?wat moet dat? • qu'est-ce que c'est que ça?ze moet er even uit • elle a besoin de changer d'airwaar moet je heen (gaan)? • où est-ce que tu vas?¶ moest ik ziek worden, … • si je tombais malade, …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [mogen, believen] vouloir (qc. de qn.)♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
être — 1. (ê tr ), je suis, tu es, il est, nous sommes, vous êtes, ils sont ; j étais ; je fus ; je serai ; je serais ; sois, qu il soit, soyons, soyez, qu ils soient ; que je sois, que tu sois, qu il soit, que nous soyons, que vous soyez, qu ils soient … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ÊTRE (philosophie) — La «question sur l’être» traverse l’histoire de la philosophie. Pour certains, elle serait le motif même de cette histoire, les différences entre les philosophies découlant, au plus profond, de la diversité des réponses à la question sur l’être.… … Encyclopédie Universelle
Etre et Temps — Être et Temps Être et Temps (Sein und Zeit, 1927) est une œuvre du philosophe allemand Martin Heidegger. Cette œuvre est conçue comme une première partie d un projet qui ne fut pas mené à terme. Elle marque un tournant important de la philosophie … Wikipédia en Français
Être et temps — (Sein und Zeit, 1927) est une œuvre du philosophe allemand Martin Heidegger. Cette œuvre est conçue comme une première partie d un projet qui ne fut pas mené à terme. Elle marque un tournant important de la philosophie continentale. Emmanuel… … Wikipédia en Français
lui — [ lɥi ] pron. pers. • XIe; lat. pop. illui, class. illi, datif de ille ♦ Pron. pers. de la 3e pers. du sing. I ♦ Pron. pers. des deux genres, représentant un nom de personne ou d animal (plur.⇒ 1. leur). 1 ♦ (Énon … Encyclopédie Universelle
lui — 1. (lui) 1° Pronom de la 3e personne qui est des deux genres et qui sert de régime indirect. Vous connaissez cette dame ; parlez lui. Vous lui remettrez cet argent, signifie également vous remettrez à un homme ou à une femme. • Il fallut le… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Etre — Être Voir « être » sur le Wiktionnaire … Wikipédia en Français
être — 1. être [ ɛtr ] v. intr. <conjug. : 61; aux temps comp., se conjugue avec avoir > • IXe; inf. 1080; lat. pop. °essere, class. esse; certaines formes empr. au lat. stare I ♦ 1 ♦ Avoir une réalité. ⇒ exister. ♢ (Personnes) Être ou ne pas être … Encyclopédie Universelle
Être et Temps — Édition en français de 1964 chez Gallimard. Être et Temps (en allemand : Sein und Zeit) est une œuvre du philosophe Martin Heidegger publié en 1927. Cette œuvre est conçue comme une première partie d u … Wikipédia en Français
Être humain — Homo sapiens Pour les articles homonymes, voir Homo sapiens et Homme … Wikipédia en Français
ÊTRE — Verbe que les grammairiens appellent Le verbe substantif. ( Je suis, tu es, il est ; nous sommes, vous êtes, ils sont. J étais. Je fus. J ai été. Je serai. Je serais. Sois, soyez. Que je sois, que tu sois, qu il soit ; que nous soyons, que vous… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)