-
1 cramp
n. kramp, samentrekking; klem, tang--------v. stoppen, beperken; verkrampen; versmallen; beklemmencramp1[ kræmp]1 (muur)anker ⇒ kram, klamp2 klem(haak) ⇒ spanijzer, lijmtang————————cramp2〈 werkwoord〉1 kramp veroorzaken bij/in ⇒ verkrampen2 krammen ⇒ vastzetten met een (muur)anker/klem(haak)3 onderdrukken ⇒ tegengaan, belemmeren -
2 gripe
n. klacht, bezwaar, geklaag (slang); buikpijn--------v. jammeren, klagen; grijpen; pakkengripe1[ grajp]II 〈 meervoud〉————————gripe21 knagen ⇒ krimpen, aan kramp lijden♦voorbeelden:2 gripe about something/at someone • over iets/tegen iemand mopperenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kramp/koliek veroorzaken bij♦voorbeelden: -
3 collywobble
n. buikrommeling, buikpijn, buikkramp; zenuwachtige angst -
4 Kolik
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Африкаанс
- Нидерландский
- Русский
- Французский