-
1 bridle
n. teugel, toom--------v. hoofdtuig; breidel; hoofd in de nek gooienbridle1[ brajdl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————bridle21 (gepikeerd, verontwaardigd) het hoofd in de nek gooien♦voorbeelden:1 she bridled (up) with anger at his remarks • ze gooide boos het hoofd in de nek bij zijn opmerkingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (een paard) het hoofdstel aandoen ⇒ tomen, tuigen♦voorbeelden:2 bridle one's tongue • zijn tong in toom/bedwang houden
См. также в других словарях:
Hiel — Hiel, Emanuel, fläm. Dichter, geb. 30. Mai 1834 in St. Gillis bei Dendermonde, gest. 27. Aug. 1899 in Schaerbeek bei Brüssel, anfangs Chef einer Baumwollspinnerei, dann nacheinander Buchhändler, Zollbeamter und im Ministerium des Innern tätig,… … Meyers Großes Konversations-Lexikon