-
21 wegvallen
• to be left out• to be omitted• to break off• to cease to exist• to drop out -
22 (plotseling) doen ophouden
(plotseling) doen ophoudenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > (plotseling) doen ophouden
-
23 besprekingen stopzetten
besprekingen stopzettenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > besprekingen stopzetten
-
24 beëindigen
2 [door middel van een overeenkomst tot een einde brengen] end ⇒ close 〈 vergadering〉, 〈 afbreken〉 discontinue, terminate 〈 contract〉♦voorbeelden:een vriendschap beëindigen • break off a friendship -
25 correspondentie
♦voorbeelden:de correspondentie afbreken • break off all correspondenceVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > correspondentie
-
26 de correspondentie afbreken
de correspondentie afbrekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de correspondentie afbreken
-
27 de strijd staken
de strijd stakenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de strijd staken
-
28 definitief verbreken
definitief verbrekenbreak off, sever 〈 relaties〉; cancel, annul 〈contract e.d.〉Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > definitief verbreken
-
29 definitief
♦voorbeelden:nog geen definitieve keuze doen • keep one's options openeen definitieve versie • a definitive versionaan iets definitief een einde maken • make an end to something once and for alleen gerucht definitief uit de wereld helpen • quash a rumour -
30 diplomatiek
diplomatiek1〈de〉————————diplomatiek21 [met betrekking tot de diplomatie; gelijk aan het origineel] diplomatic♦voorbeelden:1 diplomatieke betrekkingen onderhouden/verbreken • maintain/break off diplomatic relationsdiplomatieke onschendbaarheid • diplomatic immunitydiplomatieke stappen ondernemen • take diplomatic stepsdiplomatieke vertegenwoordiger • envoydiplomatiek te werk gaan • show great tact, be diplomatic -
31 diplomatieke betrekkingen onderhouden/verbreken
diplomatieke betrekkingen onderhouden/verbrekenmaintain/break off diplomatic relationsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > diplomatieke betrekkingen onderhouden/verbreken
-
32 een gesprek afkappen
een gesprek afkappenbreak off/cut short a conversationVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een gesprek afkappen
-
33 een relatie verbreken
een relatie verbrekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een relatie verbreken
-
34 een vriendschap beëindigen
een vriendschap beëindigenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een vriendschap beëindigen
-
35 kalven
-
36 krak
♦voorbeelden: -
37 met een krak afbreken
met een krak afbrekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met een krak afbreken
-
38 met iemand kappen
met iemand kappenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met iemand kappen
-
39 onderhandelingen afbreken
onderhandelingen afbrekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onderhandelingen afbreken
-
40 plotseling ophouden
plotseling ophoudenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > plotseling ophouden
См. также в других словарях:
break off — [v1] snap off something detach, disassemble, divide, part, pull off, separate, sever, splinter, take apart; concept 211 Ant. combine, join, mend break off [v2] end activity cease, desist, discontinue, end, finish, halt, pause, stop, suspend,… … New thesaurus
break off — (something) to end something suddenly. Our third meeting broke off after an hour, but our fourth lasted three days. I just broke off with a guy I ve been going out with for eight months … New idioms dictionary
break off — index alienate (estrange), close (terminate), conclude (complete), detach, discontinue (abando … Law dictionary
break off — ► break off abruptly end or discontinue. Main Entry: ↑break … English terms dictionary
break|off — «BRAYK F, OF», noun. 1. stoppage: »the breakoff of negotiations. 2. detachment or secession; separation: »the breakoff of Singapore from Malaysia … Useful english dictionary
break off — verb 1. interrupt before its natural or planned end (Freq. 2) We had to cut short our vacation • Syn: ↑cut short, ↑break short • Hypernyms: ↑interrupt, ↑break … Useful english dictionary
break off — phrasal verb Word forms break off : present tense I/you/we/they break off he/she/it breaks off present participle breaking off past tense broke off past participle broken off 1) [intransitive/transitive] to stop doing something, especially… … English dictionary
break off — 1) PHR V ERG If part of something breaks off or if you break it off, it comes off or is removed by force. [V P] The two wings of the aircraft broke off on impact... [V P n (not pron)] Grace broke off a large piece of the clay... [V n P … English dictionary
break off — verb Date: 14th century intransitive verb 1. to stop abruptly < break off in the middle of a sentence > 2. to become detached < branches that broke off in the storm > 3. to end a relationship … New Collegiate Dictionary
break off — UK US break (sth) off Phrasal Verb with break({{}}/breɪk/ verb [T] (broke, broken) ► to stop, or to make something stop: »Talks between the two companies broke off over disagreements about the merger. »The company has decided to break off… … Financial and business terms
break off — v. (D; intr.) to break off from (they broke off from the main wing of the party) * * * [ breɪk ɒf] (D; intr.) to break off from (they broke off from the main wing of the party) … Combinatory dictionary