-
1 branderigheid
n. state of burning -
2 burn
n. brandwond; brand--------v. branden; aanbranden; verbrandenburn1[ bə:n]2 brandperiode/tijd 〈 van raketmotor〉♦voorbeelden:II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 branderigheid ⇒ het branden/bijten♦voorbeelden:————————burn2♦voorbeelden:1 you don't seem to be burning to accept my offer • zo te zien sta je niet te springen om op mijn aanbod in te gaanburn away • doorbranden, verder brandenburn low • uitgaan/dovenburning for an ideal • in vuur en vlam voor een ideaalburning with ambition • verteerd door ambitieburn with anger • zieden/koken van woede→ burn down burn down/1 branden ⇒ af/ver/ontbranden, in brand staan/steken♦voorbeelden:the soup burnt my mouth • ik heb mijn mond aan de soep gebrandher skin burns easily • ze verbrandt snel (in de zon)burn off • weg/afbranden, schoon/leegbrandenbe burnt to ashes • in de as worden gelegdburn to death • door verbranding om het leven brengen1 branden/lopen/werken op ⇒ gebruiken als brandstof♦voorbeelden: -
3 irritation
-
4 irritation
irritation [ierietaasjõ]〈v.〉1 irritatie ⇒ ergernis, geprikkeldheidf1) irritatie, ergernis2) prikkeling, branderig gevoel -
5 vurigheid
2 [branderigheid] inflammation3 [brand in het koren] blight
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский