-
1 brabbelen
1 [moeilijk spreken] bredouiller2 [onverstaanbaar spreken] baragouiner3 [m.b.t. kind] gazouiller♦voorbeelden: -
2 brabbelen
♦voorbeelden: -
3 brabbelen
болтать; тараторить; молоть вздор; бормотать; трещать; лепетать* * *гл.общ. болтать, бормотать, молоть вздор, тараторить -
4 brabbelen
v. gibber, chatter -
5 brabbelen
-
6 alles door elkaar brabbelen
-
7 hij begint al wat te brabbelen
hij begint al wat te brabbelen -
8 hij begint al wat te brabbelen
hij begint al wat te brabbelenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij begint al wat te brabbelen
-
9 забормотать
brabbelen -
10 лопотать
brabbelen -
11 gibber
-
12 jabber
n. het kakelen, brabbelen, wauwelen--------v. kakelen, brabbelen, wauwelenjabber1[ dzjæbə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————jabber2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 gabble
n. kakelen, brabbelen, snateren--------v. kakelen, brabbelen, snateren; mompelengabble1[ gæbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————gabble21 kakelen ⇒ snateren, kwebbelen♦voorbeelden: -
14 sputter
n. gesputter, gestamel--------v. sputteren, stamelen, brabbelensputter1[ sputtə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————sputter2〈 werkwoord〉2 sputteren ⇒ stamelen, brabbelen♦voorbeelden:the engine only sputtered a bit • de motor sputterde alleen een beetjethe riot sputtered out when the police arrived • het oproer bloedde dood toen de politie er aankwam -
15 bégaiement
bégaiement [beegemmã]〈m.〉1 (het) stotteren ⇒ gestotter, gestamel1. m1) (het) stotteren, gestotter2) brabbelen2. bégaiementsm plbeginperiode, eerste onzekere passen -
16 bredouiller
bredouiller [brədoejee]1 stamelen ⇒ stotteren, brabbelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stamelenvstamelen, brabbelen -
17 gazouiller
-
18 болтать
v1) gener. bomen (непринуждённо), doorslaan, flappen, hannesen, kletsen, kwetteren, praten, rammelen, ratelen, sabberen, smoezelen, smoezen, snappen, snateren, zabbelen, zeveren, bazelen, brabbelen, kallen, (задушевно) keuvelen, kletspraatjes verkopen, kouten, met (iem.) een praatje maken (с кем-л.), ouwehoeren, plapperen, praatjes verkopen, rabbelen, rellen, wauwelen2) colloq. lullen, parlementen3) liter. kleppen, kwekken -
19 бормотать
vgener. neuzelen, mummelen, murmelen, reutelen, brabbelen, mompelen, prevelen -
20 молоть вздор
v1) gener. beuzelen, brabbelen, fabelen, leuteren, praten als een kip zonder kop, redeneren als een kip zonder kop, wauwelen, zottenklap uitslaan, zottenpraat uitslaan2) colloq. zwammen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Brabble — Brab ble, v. i. [D. brabbelen to talk confusedly. [root]95. Cf. {Blab}, {Babble}.] To clamor; to contest noisily. [R.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
brabble — intransitive verb (brabbled; brabbling) Etymology: perhaps from Middle Dutch brabbelen, of imitative origin Date: circa 1530 squabble • brabble noun … New Collegiate Dictionary
brabble — brabblement, n. brabbler, n. /brab euhl/, v., brabbled, brabbling, n. Obs. v.i. 1. to argue stubbornly about trifles; wrangle. n. 2. noisy, quarrelsome chatter. [1490 1500; < D brabbelen to quarrel, jabber] * * * … Universalium
brabbeln — Vsw vor sich hinreden std. stil. (18. Jh.), mndd. brabbelen Stammwort. Ursprünglich wohl lautmalend. Vgl. babbeln, pappeln und blabla (Blabla). deutsch d … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
brabble — brab•ble [[t]ˈbræb əl[/t]] v. bled, bling, n. 1) to argue stubbornly about trifles; wrangle 2) noisy, quarrelsome chatter • Etymology: 1490–1500; < D brabbelen to quarrel, jabber brab′ble•ment, n. brab′bler, n … From formal English to slang
brabble — [brab′əl] vi. brabbled, brabbling [< Du brabbelen, to jabber] Archaic to quarrel noisily over trifles n. quarrelsome chatter … English World dictionary
brab´ble|ment — brab|ble «BRAB uhl», verb, bled, bling, noun. Dialect. –v.i. to wrangle; brawl. –n. wrangling talk. ╂[origin uncertain; perhaps < Dutch brabbelen] –brab´ble|ment, noun … Useful english dictionary
brab|ble — «BRAB uhl», verb, bled, bling, noun. Dialect. –v.i. to wrangle; brawl. –n. wrangling talk. ╂[origin uncertain; perhaps < Dutch brabbelen] –brab´ble|ment, noun … Useful english dictionary