-
1 Karren
Karren〈m.; Karrens, Karren〉3 〈informeel; pejoratief〉vehikel, (oude) kar♦voorbeelden:den Karren laufen lassen • de hele boel maar laten waaienfür jemanden den Karren aus dem Dreck ziehen • voor iemand iets opknappender Karren ist total verfahren • de boel is hopeloos in 't honderd gelopen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский