-
1 bandeau
-
2 blindfold
adj. geblinddoekt--------v. geblinddoektblindfold1————————blindfold2〈bijvoeglijk naamwoord; bijwoord〉————————blindfold3〈 werkwoord〉 -
3 débander
débander [deebãdee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 het verband afnemen van ⇒ ontzwachtelen, de blinddoek afnemen -
4 Augenbinde
-
5 Binde
Binde〈v.; Binde, Binden〉3 draag(ver)band, mitella♦voorbeelden:¶ ich goss, kippte (mir) einen hinter die Binde • ik pakte, vatte er eentje
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский